Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel

Hss_Van_Buchel_Monumenta De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
Inventaris -
1 Monumenta HUA)
Inleiding
Woord vooraf
Aernout van Buchels Monumenta als bron voor de geschiedschrijving van Utrecht
Hss_Van_Buchel_Monumenta De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel
Inventaris -
1 Monumenta HUA)
Inleiding
Aernout van Buchels Monumenta als bron voor de geschiedschrijving van Utrecht
door Arie de Groot
Buchelius als oudheidkundige
Aernout van Buchel (Arnoldus Buchelius) vormde met zijn belangstelling voor oudheidkundige zaken in zijn tijd bepaald geen uitzondering. Het vastleggen van historische gegevens door het noteren en afbeelden van inscripties en wapens op grafmonumenten en in gebrandschilderde glazen gebeurde zowel vóór als na hem. Maar slechts weinigen hebben zich er zo intensief mee bezig gehouden als hij. Van Buchel kwam er tijdens zijn verblijf te Parijs in 1585 voor het eerst mee in aanraking en het heeft hem sindsdien niet meer losgelaten. In de inleiding van zijn Monumenta, waarmee hij zo'n 30 jaar later bezig was, motiveerde hij zijn documenteerwerk met het feit dat nog maar kort geleden zovele monumenten door de oorlog vernietigd waren, ‘gedenktekens die, indien er nog excerpten van zouden bestaan, gemaakt door weetgierige en oudheidminnende lieden, ongetwijfeld zeer de moeite waard zouden blijken voor het aan het licht brengen van de historische waarheid’ (p. 4). Die ‘historische waarheid’ betrof met name de geschiedenis van Utrecht - stad en provincie - en de (adellijke en patricische) personen en families die daarin een rol speelden. Vele van Van Buchels overige geschriften hebben daarop eveneens betrekking. Maar ook andere provincies werden door hem geïnventariseerd, met als resultaat het handschrift Inscriptiones monumentaque in templis et monasteriis Belgicis inventa, het pendant van de Monumenta.
Met deze twee handschriften en ook met zijn stadsbeschrijving (zie hierna) stond Van Buchel in een lange traditie van oudheidkundig veldonderzoek, verricht door ‘antiquaren’, een traditie die terugging tot de tijd van de Griekse en Romeinse historici en die na de Middeleeuwen in de Italiaanse renaissance weer was opgepakt. *  Overal werden tastbare overblijfselen uit het verleden opgedolven en gedocumenteerd, meestal uit het verre (Romeinse) verleden, maar ook uit de meer recente Middeleeuwen. In Utrecht bevond Van Buchel zich hiermee eind zestiende eeuw in de voorhoede. Ook anderen hebben na de politieke en religieuze omwenteling in Utrecht in 1577-1580 allerlei gegevens over de vroegere en de eigentijdse toestand vastgelegd voor het nageslacht. Zo maakte Johan Mersman, kanunnik van Oudmunster, in 1592 alsnog een beschrijving van zijn in 1587 afgebroken kerk. *  Geestverwanten van Van Buchel - Johan de Witt (ca. 1566-1622), *  Gijsbert Lap van Waveren (1596-1647) *  en anderen - hielden zich eveneens met oudheidkunde bezig en reikten meermalen gegevens aan. Buchelius was onder hen allen echter veruit de belangrijkste en met zijn geïllustreerde albums en zijn genealogische en heraldische aantekeningen maakte hij in Utrecht school. Het merendeel van zijn grote collectie werd na zijn dood verworven en uitgebreid door Cornelis Booth (1605-1678), de toenmalige bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek, *  en werd door latere heraldici veelvuldig geraadpleegd. Engelbert van Engelen (ca. 1660-1723), Maximiliaan Louis van Hangest baron d'Yvoy (1753-1831) en anderen vervaardigden soortgelijke albums als de Monumenta en de Inscriptiones, deels kopieën van, deels aanvullingen op
Van Buchels werkwijze bij het opstellen van de Monumenta
In de jaren '90 van de zestiende eeuw maakte Van Buchel een beschrijving van de stad Utrecht (Traiecti Batavorum descriptio), waarin hij ook aandacht besteedde aan de kerken en een aantal monumenten in die kerken. Voordien noteerde hij inscripties van grafmonumenten e.d. verspreid tussen zijn dagboekaantekeningen. De Descriptio vulde hij tot begin zeventiende eeuw aan met nieuwe vondsten. * 
In de Monumenta begon Buchelius dit alles helemaal opnieuw, nu echter op veel grotere schaal, op meer systematische wijze en ook met meer kennis van zaken. De Monumenta werd - anders dan de Descriptio - puur een monumenteninventarisatie, topografisch geordend zoals in de stadsbeschrijving, maar door de vele wapentekeningen tegelijk met het karakter van een wapenboek.
De kern van het handschrift moet Van Buchel in het tweede decennium van de zeventiende eeuw hebben samengesteld, waarna hij het regelmatig met nieuwe beschrijvingen en tekeningen aanvulde gedurende de jaren '20 en '30, tot kort voor zijn dood in 1641. Bij elke kerk had hij voor zulke aanvullingen ruimte vrijgehouden; wanneer die onvoldoende bleek werden ze elders in het boek voortgezet. Van Buchel liet tijdens het schrijven ook ruimte vrij, wanneer ergens nog een bepaalde inscriptie of tekening moest komen, maar hij daarover nog niet voldoende gegevens had. * 
- Indeling van de Monumenta
Van Buchel heeft de Monumenta heel systematisch opgezet. Dat blijkt uit de volgorde van de behandelde kerken, en ook wel uit die van de vermelde monumenten. De Monumenta begint met de vijf kapittelkerken: allereerst de voornaamste, de Dom, en daarna de vier andere in de hiërarchisch juiste rangorde (Oudmunster, Pieterskerk, Janskerk en Mariakerk). *  Daarop volgen de kerken van de voorname abdijen en ridderconventen (Paulusabdij, Servaasabdij, Catharijneconvent en Duitse Huis). Dan komen de vier parochiekerken (Jacobi-, Buur-, Nicolai- en Geertekerk) aan de beurt. Vervolgens de overige kloosters, conventen en een enkel gasthuis in of net buiten de stad, en ten slotte nog een aantal kerken en kapellen in omliggende dorpen. Enkele blanco bladzijden in dit laatste gedeelte (vanaf p. 217) en de resterende 40 pagina's achterin (vanaf p. 272) heeft Van Buchel naderhand gebruikt voor aanvullingen waar elders geen plaats voor was, of voor notities uit archiefbronnen, dit alles in tamelijk willekeurige volgorde. Daardoor is de heldere opzet van de Monumenta aan het eind niet meer terug te vinden.
- Systematiek
Ook bij elke kerk heeft Van Buchel geprobeerd een bepaalde volgorde aan te houden, maar heel consequent is hij daarin niet geweest. Bij de kerk die de meeste ruimte vergde, de Dom, schreef hij (p. 5-6):
`Maar om geen verwarring te scheppen, en met een zekere orde te werk te gaan, zal ik mij eerst bepalen tot de ramen met hun schitterende voorstellingen, die blijkbaar heel oud zijn, en vervolgens tot de grafzerken en de koperen grafplaten van de vloer. Daarna zal ik beschrijven wat er op de muren nog aan gedenktekenen over is na de laatste beeldenstorm. Ten slotte zal ik een overzicht geven van de zaken die, hetzij door toedoen van de mensen, hetzij door de tand des tijds, verloren zijn gegaan en niet meer te zien zijn, voor zover ik de herinnering daaraan heb kunnen achterhalen.'
Inderdaad komen, na een inleiding over de geschiedenis van de kerk, meestal eerst de gebrandschilderde glazen aan bod. Maar bij de Dom week Van Buchel vervolgens al meteen af van zijn eigen schema en behandelde hij na de ramen eerst de tapijtschilderingen op de pijlers, de wapenborden van de Gulden-Vliesridders in het koor, de muurschilderingen in enkele kapellen en diverse epitafen en rouwborden aan pijlers en wanden, voordat hij op pagina 26 eindelijk met de grafzerken begon. Bij andere kerken liet hij de zerken meestal wel dadelijk na de ramen volgen, maar behandelde hij de epitafen en rouwborden tegelijk met de zerken en niet apart. Bij de aanvullingen kon hij helemaal geen systeem meer aanhouden; daar lopen alle categorieën door elkaar. De beschrijvingen van de kapittelkerken sloot Van Buchel steeds af met lijsten van de opeenvolgende proosten, dekens en andere prelaten.
De monumenten in een logische volgorde overeenkomstig de plaats in de kerk te behandelen, is Van Buchel slechts in beperkte mate gelukt. Bij de ramen wees die volgorde zich meer vanzelf dan bij de zerken in de vloer, maar ook daar heeft Van Buchel er bij aanvang wel naar gestreefd. Doordat er gedurende de decennia dat hij aan de Monumenta werkte echter her en der nieuwe zerken en vooral veel wapenborden bijkwamen, was zo'n volgorde uiteindelijk niet vol te houden.
Consequenties van Van Buchels werkwijze voor de gebruiker
De wijze waarop de Monumenta tot stand is gekomen, heeft consequenties waar de gebruiker rekening mee moet houden. Hier volgen enkele punten.
De ongelijktijdigheid van de notities
De Monumenta als geheel biedt geen momentopname. Dat komt allereerst doordat Van Buchel het handschrift is begonnen op basis van notities van verschillende herkomst en uit verschillende tijden; ten tweede doordat hij het regelmatig aanvulde met nieuw tot stand gekomen monumenten, maar niet noteerde wat er intussen van de eerder door hem vastgelegde monumenten uit de kerk was verwijderd of verplaatst. Soms ook beschreef Van Buchel zaken die hij of anderen vroeger hadden gezien, maar die inmiddels verdwenen waren; dat blijkt dan als het goed is uit het gebruik van de verleden tijd. De pagina's over de Oudmunsterkerk, afgebroken in 1587, zijn geheel op die manier geschreven.
- De onvolledigheid van de notities
De Monumenta biedt geen volledige inventarisatie van de monumenten in de kerken, alleen al ten gevolge van praktische omstandigheden. Zo kon Van Buchel in de Dom een aantal van de interessantste zerken niet goed zien doordat er bankenblokken bovenop stonden. Daarnaast heeft hij een bepaalde selectie toegepast; zerken waar weinig of niets op te zien was, vielen sowieso af.
Daarbij komt dat Van Buchel zijn notities niet consequent heeft aangevuld. In de Pieterskerk bijvoorbeeld heeft hij na zijn eerste inventarisatie (omstreeks 1611) nog de zerk van Victor van Scorel (overleden 1617) en het epitaaf voor Willem van Asch (overleden 1615) toegevoegd (p. 77), maar daarna niets meer, hoewel er in 1619 en volgende jaren toch enkele bijzonder monumentale zerken geplaatst en wapenborden opgehangen werden. De aanvullende notities die hij wel maakte in de andere kerken, laten een tamelijk willekeurige selectie zien.
- De betrouwbaarheid van de notities.
Hoe nauwkeurig werkte Van Buchel? Omdat zijn primaire interesse lag bij de geslachtsnamen en -wapens, mag men op voorhand aannemen dat zijn betrouwbaarheid op deze terreinen groot is, hoewel zeker geen 100%. Van Buchel heeft zichzelf als gevolg van `voortschrijdend inzicht' meermalen moeten corrigeren, zoals blijkt uit opmerkelijke verbeteringen ten opzichte van de Descriptio en uit correcties in de marge van de Monumenta zelf. Wapens in de Domglazen die hij eerst hield voor die van Zoudenbalch, beschouwde hij bij nader inzien als van Darthuizen en Drakenburg (p. 8). Zulke vergissingen of twijfelgevallen kunnen natuurlijk ook voorkomen zonder als zodanig herkend te zijn.
Wat de verdere inscripties en de tekeningen betreft, is de nauwkeurigheid veel minder. De teksten bevatten nogal wat slordigheden, en de illustraties geven vrijwel nooit een correct beeld van de betreffende glazen, zerken of epitafen, afgezien van de wapens. In tekenvaardigheid kon Van Buchel zich niet meten met een professional als Saenredam, die overigens ook bij de weergave van inscripties veel meer acribie aan de dag legde. Naarmate Van Buchel ouder werd, nam het aantal fouten in zijn notities toe.
Ook in de localisering van de monumenten in de kerk kan Van Buchel niet altijd blind worden vertrouwd. Zo dacht hij eerst het monument voor Radelant gezien te hebben in de Pieterskerk, maar naderhand schreef hij erbij: ‘het is in het Magdalenaklooster’ (p. 68). Die fout heeft hij dan zelf ontdekt en verbeterd. Maar een kleinere vergissing, wat pagina's verder, heeft hij niet gezien: zijn situering van de zerk van Zuermont van Hinderstein naast die van De Coninck (p. 75). Deze zerken lagen in de Pieterskerk in werkelijkheid op geruime afstand van elkaar, de eerste in de Dekenkapel, de andere in het zuidtransept. Klaarblijkelijk raakten Van Buchels notitieblaadjes wel eens door elkaar en kon hij de juiste volgorde niet altijd terugvinden. ‘Ibidem’ in de Monumenta mag dan ook niet altijd even letterlijk worden opgevat.
De Monumenta als bron
Sinds 1906, toen de Monumenta in bezit kwam van het Utrechtse Gemeentearchief, is het de belangrijkste publiek beschikbare bron over de monumenten in de Utrechtse kerken in de eerste decennia van de zeventiende eeuw. Tot dat jaar werd die rol vervuld door Van Engelens driedelige handschrift (waarin een afschrift van Van Buchel), dat zich sinds 1723 in de Stadsbibliotheek (de voorloper van de bibliotheek van het Gemeentearchief) bevond en ‘bijna dagelijks door bezoekers geraadpleegd wordt’, - zo schreef archivaris S. Muller in 1906. *  Muller zelf had echter al in november 1894 de Monumenta geraadpleegd. Hij had het handschrift enkele weken van jhr. M.P. Smissaert te leen gekregen, toen hij bezig was met zijn artikel over de kerk van St. Salvator (Oudmunster). En niet zonder resultaat. In zijn bedankbrief schreef hij Smissaert terug, dat het handschrift voor zijn onderzoek inderdaad ‘onmisbaar’ was en dat Van Buchels afbeelding van de kerk naar zijn mening ‘het origineel’ was van alle andere die hij kende. *  Een reproductie ervan plaatste hij dan ook in zijn artikel, dat in 1897 in een Duits tijdschrift en het jaar daarop, enigszins aangepast en aangevuld, in het Nederlands verscheen. *  Dit was voor zover bekend de allereerste keer dat een afbeelding uit de Monumenta werd gepubliceerd.
- De Monumenta verdringt Van Engelen
Toen de Monumenta in bezit was gekomen van het Gemeentearchief, maakte Muller dadelijk opnieuw ‘dankbaar’ gebruik van deze ‘onwaardeerbare bron’, namelijk voor zijn grote publicatie over de Dom. *  Van Buchels Monumenta werd de schat van het Gemeentearchief. Naast dit origineel verbleekte de betekenis van Van Engelens afschrift. ‘Dit stuk (...) is thans voor de gemeente nutteloos geworden, daar de kopiist niet teekenen kon en blijkbaar ook gebrekkig Latijn verstond, zoodat het niet zeer betrouwbaar is,’ schreef Muller aan B en W *  Maar, vervolgde hij, mocht de originele Monumenta onverhoopt ooit verloren gaan, dan krijgt de kopie weer zijn vroegere belang. Om het risico van verlies te spreiden, werd Van Engelens afschrift (deel II) aan de Universiteitsbibliotheek in bruikleen gegeven. Zo bevond de Monumenta zich op het archief in origineel en in de UB in afschrift; met de Inscriptiones was het precies andersom. Pas in 1954 keerde Van Engelens afschrift terug naar het archief.
- Verzoeken om uitlening
Of Smissaert de Monumenta wel eens vaker heeft uitgeleend, is niet bekend. Maar zo genereus als hij in 1894 jegens Muller was geweest, zo streng waakte die op zijn beurt vanaf 1906 over het nieuw verworven bezit. Van overzending naar andere bibliotheken ten behoeve van raadpleging aldaar - het eerste verzoek hiertoe kwam al in 1906 binnen - kon geen sprake zijn. *  B en W zouden daarvoor toestemming moeten geven en Muller was niet van plan hen daarvoor positief advies te geven.
‘Zoudt U dat deeltje soms even naar het Prentenkabinet kunnen sturen, dan zou ik meteen kunnen nazien, of er nog meer van mijne gading in staat,’ vroeg E.W. Moes van het Amsterdamse Rijksprentenkabinet hem in 1912. Dat kon dus niet; maar er kon wel een foto gemaakt worden van de pagina waar het Moes in eerste instantie om te doen was. *  Voor Van Engelen gold in principe eenzelfde uitleenverbod, maar al na een paar jaar werd daarmee soepeler omgegaan.
Voor zover na te gaan, is de originele Monumenta voor de Tweede Wereldoorlog maar één keer uitgeleend, en wel in 1923 naar Den Haag, toen Algemeen Rijksarchivaris mr. R. Fruin erom vroeg ten behoeve van jhr. W.G. Feith, de bibliothecaris van het genealogisch-heraldisch genootschap De Nederlandsche Leeuw. Feith was toen bezig met onderzoek naar de Friese en Groningse studenten aan de Utrechtse Hogeschool in de zeventiende eeuw. *  Ook de handschriften van Van Engelen en Van Hangest d'Yvoy werden voor hem naar Den Haag verzonden. Voor dit alles had Mullers opvolger als gemeentearchivaris (1919-1940), W.C. Schuylenburg, toestemming verkregen. *  Maar het bleef een uitzondering. Andere aanvragen werden afgewezen.
Toen tijdens de Tweede Wereldoorlog de directeur van de Centrale Dienst voor Sibbekunde de Monumenta in Den Haag wilde hebben, omdat het bureau plannen had ontwikkeld om het ‘handschrift Buchel’ uit te geven, kreeg ook deze als antwoord, dat ‘het `handschrift v. Buchell' (Monumenta in templis), het kostbaarste en meest geraadpleegde, dat het Gemeente-archief bezit, niet naar elders wordt uitgeleend, allerminst in onzekere tijden als deze.’ Het kon alleen in Utrecht ingezien en eventueel gefotografeerd worden. *  Men is wezen kijken; van het plan tot uitgave is echter niets terecht gekomen.
- De Monumenta onder de Domtoren
Misschien is het plan ook gestrand doordat enkele maanden later de Monumenta geheel onbereikbaar was geworden. Op aandrang van de ‘Inspectie voor de bescherming van schatten van kunst en wetenschap tegen oorlogsgevaren’, of kortweg de ‘Inspectie Kunstbescherming’, werden in de zomer van 1942 zestien kisten met de meest waardevolle stukken uit het Gemeentearchief overgebracht naar veiliger bewaarplaatsen. De eerste twee kisten gingen op 2 juli naar de veiligst geachte plek: de bomvrije, middeleeuwse kelders onder de Domtoren; ook het Centraal Museum maakte van deze ruimte gebruik. In die eerste twee kisten - andere volgden eind augustus en september - zaten de kostbaarste stukken uit het middeleeuwse stadsarchief, zoals de twaalfde-eeuwse charters, het Buurspraakboek en de Raadsresoluties, alsmede twee portefeuilles met alle Saenredam-tekeningen, én de Monumenta. *  Pas drie jaar later keerde alles naar het Gemeentearchief terug.
- De Monumenta op exposities
Na 1945 is het beleid streng gebleven. Voor inzage is het zelfs nog strenger geworden: sinds het handschrift op microfiche staat (1984) krijgt geen archiefbezoeker het origineel meer in handen. Wel is het in deze periode vaker uitgeleend, echter niet aan andere bibliotheken ter raadpleging aldaar, maar aan musea ten behoeve van tentoonstellingen. Zo was de Monumenta in 1964 te zien op de grote tentoonstelling Stedenspiegel - over de Nederlandse stadscultuur vanaf de Romeinse tijd - in het Haagse Gemeentemuseum. *  Het handschrift, opengeslagen bij de tekening van de St. Salvatorkerk, werd daar getoond bij het onderdeel ‘de Bisschopsstad’, waarvoor gemeentearchivaris J.E.A.L. Struick een inleiding in de catalogus schreef. In Utrecht zelf is de Monumenta de afgelopen decennia meermalen geëxposeerd, zowel in het Gemeentearchief zelf, *  als in het Centraal Museum *  en het Catharijneconvent. * 
- De Monumenta voor genealogen en heraldici
Welke onderzoekers stelden nu zo'n belang in de Monumenta? Afgezien van Muller zelf, waren dit aanvankelijk vooral historici - al dan niet van professie - met een genealogische en heraldische interesse; de categorie waartoe Van Buchel zelf in feite ook behoorde, evenals de laatste bezitter van het handschrift, jhr. Smissaert. Voor zuivere genealogie is de waarde ervan weliswaar geringer dan die van andere manuscripten van Van Buchel, omdat er wel kwartierwapens maar geen genealogieën in staan; voor heraldici is het echter als wapenboek een goudmijn. Een speciale categorie daarbinnen vormen degenen die zich, met name in de eerste decennia van de twintigste eeuw, bezig hielden met het inventariseren en documenteren van opschriften en wapens op zerken en grafmonumenten in Nederlandse kerken: Bloys van Treslong Prins, Belonje, Van Beresteyn e.a. Voor hen waren Van Buchel en Booth, maar ook Van Engelen en Van Hangest d'Yvoy zowel inspiratiebron als bron van kennis. Bloys schreef later dat hij Van Buchels manuscripten destijds bij Smissaert thuis meermalen had ingezien, *  en Van Beresteyn vroeg om de Monumenta en om d'Yvoy toen hij de in de jaren '20 in het transept van de Dom teruggevonden grafzerken wilde publiceren. * 
- Van Buchel en de kunsthistorici
Kunsthistorici hielden zich in die tijd nog maar zelden met grafzerken bezig, en wanneer ze dat al deden, dan vooral met de meest spectaculaire exemplaren met veel figuratieve sculptuur. Doordat zij bijna uitsluitend op artistieke en stilistische aspecten - het herkennen van de hand van de meester - waren gericht, werd het belang van de Monumenta voor het kunsthistorisch onderzoek niet hoog geschat. Bovendien ging de meeste aandacht naar de schilderkunst op doek of paneel, en daarover bevat de Monumenta vrijwel niets. Van Buchels verspreide notities over schilderkunst en kunstenaars in zijn andere manuscripten genoten bij de kunsthistorici veel meer belangstelling; deze werden al vroeg verzameld en gebundeld als Res pictoriae uitgegeven.
Ook een pionier op het gebied van de Nederlandse glasschilderkunst, dr. A. van der Boom, sloeg het belang van de Monumenta niet erg hoog aan. Muller had in zijn publicatie over de Dom (1906) afbeeldingen geplaatst van Van Buchels tekeningen van de gebrandschilderde glazen. Van der Boom was er niet van onder de indruk: ‘Nergens geeft hij [Van Buchell] een geheel tafereel, zodat zijn gegevens ten hoogste van belang zijn voor costuum-, geslacht- en wapenkunde. De teekeningen zijn bovendien te dilettantisch om eenigen indruk van den stijl te kunnen geven. Als hartstochtelijk genealoog schonk van Buchell aan de eigenlijke kunstwerken blijkbaar weinig of geen aandacht. (...) Behalve dat Van Buchell lang niet alle glazen vermeldt, bepalen zijn aanteekeningen zich vrijwel steeds tot het stereotiepe “simulacrum armati ac insignia” [de beeltenis van een geharnaste man en wapentekens]... ‘. * 
Pas na de Tweede Wereldoorlog en vooral in de laatste decennia wordt het belang van de Monumenta voor de kunstgeschiedenis meer ingezien. Dat komt niet alleen doordat er nu meer kunsthistorici zijn met oog voor (cultuur)historische aspecten, maar ook doordat meer (cultuur)historici zich met kunst bezig houden. Voor historisch onderzoek naar de schenkers of opdrachtgevers van gebrandschilderde glazen blijkt Van Buchel van grote waarde. *  En een publicatie van mij over de beelden in de Dom in de zestiende eeuw zou er zonder de Monumenta anders hebben uitgezien. *  Ook bij het onderzoek naar Nederlandse memorietafels, dat in 1999 uitmondde in de tentoonstelling (en de catalogus) ‘Leven na de dood’ in het Catharijneconvent, is het werk van Van Buchel - zowel de Monumenta als de Inscriptiones - een van de uitgangspunten geweest. * 
- Van Buchel en Saenredam
Dat de tekenaar en schilder Pieter Saenredam (1597-1665) in 1636 zeven Utrechtse kerken heeft getekend, terwijl Van Buchel er in de jaren daarvóór en ook nog daarna rondliep om er monumenten te noteren, is voor het (kunst)historisch onderzoek aangaande deze zeven kerken een bijzonder gelukkige omstandigheid. Want de gegevens van de een helpen die van de ander beter te interpreteren. Dat blijkt bijvoorbeeld bij het renaissance grafmonument van Jan van Scorel in de Mariakerk. Alleen een portret en fragmenten van de grafzerk (nu in het Catharijneconvent) resteren thans nog. *  Dit monument is zowel door Van Buchel als door Saenredam afgebeeld. *  Zonder de Monumenta zouden we bij Saenredam echter niet geweten hebben welk monument hij had weergegeven; maar zonder Saenredam zouden we met alleen Van Buchels tekening in het ongewisse blijven over de precieze vorm, proporties en situering van het monument. Voor het onderzoek ten behoeve van de recente tentoonstelling in het Centraal Museum ‘Pieter Saenredam, het Utrechtse werk’ is de Monumenta dan ook - in Mullers woorden - een ‘onwaardeerbare bron’ gebleken. * 
- Veelvuldig gebruik van de Monumenta
Ook in publicaties over andere onderwerpen op historisch, genealogisch of heraldisch gebied ziet men de Monumenta veelvuldig benut, als bron van gegevens of als bron van illustraties. Een blik in de literatuur over Utrecht waarin Van Buchels Monumenta een grotere of kleinere rol speelt, levert al snel een lange lijst van titels op, waarvan hier slechts enkele voorbeelden kunnen worden gegeven. *  Het veelvuldige gebruik geeft aan hoezeer de Monumenta van betekenis is voor de Utrechtse geschiedschrijving. Het valt te verwachten dat met de publicatie van deze archiefschat via internet dit gebruik nog aanzienlijk zal toenemen.
Materiële beschrijving van het handschrift
Verantwoording Monumenta
Literatuur
Colofon

Kenmerken

Categorie:
  • Zonder categorie