weysen, alsoe verre als sy bevroeden. Ende waren sijs niet vroede, soe souden sijt steden moghen drie XIIII daeghen. Ende waert dat sy daer en binnen niet en wijsden, soe souden sijt bescriven ende comen daer mede by ons ende onsen raetsluyden tot Vyanen. Ende wes wy mit onsen gherecht ende raetsluyden hem van daer of mede gheven, dat sullen sy wysen voir recht ende niet verder daerom te trecken off meerre cast daerom te doen, ten ware off wyse vorder daerom seynden."
d de kamer volgens deze Ordonnantie uit 7 raden, waarvan de drossaard de eerste raad en president was. De meeste raden woonden niet in Vianen, maar in Utrecht; zij behoefden ook maar eens in de 14 dagen te vergaderen. Het reglement voor de kamer van 1643 (Inv. no. 287) schreef slechts vijf vergaderingen per jaar voor.
In deze Ordonnantie van het jaar 1741 wordt niet over de revisie der vonnissen van de kamer gesproken.
Uit het advies, dat door Gecommitteerde Raden tot de zaken van Vianen in 1727 over die revisie was uitgebracht, blijkt, dat vóór dien tijd de revisie plaats had door z.g. adjuncten-reviseurs, die evenals de meeste raden van de kamer, gewoonlijk te Utrecht thuis hoorden, en door den heer van Vianen voor iedere zaak afzonderlijk werden aangewezen. Zoo benoemde deze b.v. bij beschikking
d.d. 14 Juli 1695 in zekere zaak tot adjuncten-reviseurs 3 raden uit het Hof te Utrecht, benevens 2 raden van de Kamer van Justitie te Vianen, die niet over de zaak in kwestie gezeten hadden.
provisioneel beslist, dat de drossaard van Ameide zijn crimineele actiën moest instellen voor de Kamer van Justitie "zonder dat de minste prejudicie zou worden toegebracht aan de sustenue van drossaard en gerecht van Ameide".
In een missive d.d. 29 November 1740 van de Kamer van Justitie aan Gecommitteerde Raden beroept de Kamer er zich op, "dat de heerlijkheid Ameide in het jaar 1729 door de Staten van Holland verkocht was als ambachtsheerlijkheid, alleen met recht van aanstelling van schout en schepenen en secretaris, gelijk alle gerechtsbanken ten platte lande, waaruit manifesteert "dat de Kamer het exerceeren van de crimineele justitie over die van Ameide als voorheen door de voorschreven verkooping niet zijnde ontnomen of bij speciaal nader appointement van H.E.G. Mog. zijnde op
geheven, ook niet in praejudicie van U Ed. Mog. te vallen finale dispositie gesegt kan worden te hebben ondernomen".
zich hadden behouden; de drossaard en de leden van de Kamer van Justitie vervulden voortaan de functie van houtvester en meesterknapen, zoodat er 6 meesterknapen waren (zie Inv. no. 319). Dit bleef zoo tot de opheffing der kamer in het jaar 1795. Bij publicatie van 26 Maart 1795 verklaarden de provisioneele representanten van het volk van Holland, dat Vianen met haar territoir een deel der provincie Holland uitmaakte en bij decreet van 10 April 1795 werd de kamer opgeheven.