Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Kamer van Justitie te Vianen

1241 Kamer van Justitie te Vianen

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Kamer van Justitie te Vianen
1241 Kamer van Justitie te Vianen
Inleiding
Kamer van Justitie te Vianen
Wanneer de kamer van justitie is opgericht, is niet bekend; waarschijnlijk heeft zich in het begin der 16e eeuw uit de raadslieden van den heer van Vianen, die reeds in een handvest van dezen uit het jaar 1433 voorkomen, een vast college gevormd *  . Het oudste archiefstuk, dat bewaard is gebleven, is de rol over de jaren 1531 tot 1539, die blijkbaar niet de eerste was (Inv. no. 1). In deze rol vindt men bij iederen rechtsdag de namen van de present zijnde leden van de kamer, "des heeren raetsvrunden en gerechtsluyden" of ook wel "kamerrechters" genoemd, aangeteekend. In den regel zijn er behalve den stadhouder 10 of 12 leden. Ook in de volgende rol van 1539-1550 (Inv. no. 2) zijn er meestal 10 raden. Volgens deze rollen had de kamer het appel *  van vonnissen, gewezen in civiele zaken door de lagere gerechten in het land van Vianen, nl. Vianen. Ameide met Tienhoven, Lexmond, Heicop en Boeicop, Lakerveld en Meerkerk. Verder de berechting in eersten aanleg van correctioneele zaken, waarbij de stadhouder en drost uit naam van den heer een geldboete eischte. Slechts in één der vonnissen wordt daarenboven nog een boetedoening als straf opgelegd (zie de notabene bij inv.nr. 1). De boeten werden als civiele zaken beschouwd, zooals dat ook nog uitdrukkelijk bepaald is in de Statuten en Costumen van Vianen van het jaar 1613, rubricia X, art. 31 *  .
Gedurende de jaren 1567 tot 1576 was Vianen door den koning van Spanje geconfisceerd. Het gevolg hiervan was o.a., dat in die jaren het appel van civiele zaken niet bij de Kamer van Justitie berustte, maar bij het Hof van Holland *  . Er is over die jaren, dan ook geen rol of register van sententiën; de kamer ging alleen voort met het geven van adviezen, "besloten vonnissen" genoemd, aan lagere rechters, een soort hofvaart (zie Inv. no. 2) en wel aan de gerechten van Ameide, Tienhoven, Lexmond, Heicop, Lakerveld, Meerkerk en Jaarsveld. Wat betreft Ameide en Tienhoven, ligt de oorsprong van deze bevoegdheid van de kamer reeds in een handvest *  van den heer van Vianen d.d. 1433, waar men in art. 4 leest: "daer sullen onse scepenen (van Ameide) recht op
weysen, alsoe verre als sy bevroeden. Ende waren sijs niet vroede, soe souden sijt steden moghen drie XIIII daeghen. Ende waert dat sy daer en binnen niet en wijsden, soe souden sijt bescriven ende comen daer mede by ons ende onsen raetsluyden tot Vyanen. Ende wes wy mit onsen gherecht ende raetsluyden hem van daer of mede gheven, dat sullen sy wysen voir recht ende niet verder daerom te trecken off meerre cast daerom te doen, ten ware off wyse vorder daerom seynden."
In de Statuten en Costumen van Vianen van 1613 vindt men omtrent de bevoegdheid van de kamer in civiele zaken in het elfde hoofdstuk "Style en de manieren van procedeeren", art. V bepaald, dat "aen alle ingezetenen ten plattenlande oock in saken niet gesubmitteert ofte geprivilegieert, ter eerster instantie geconvenieert sal moegen worden, indien de aanlegger sulcks belieft, voor onse camere van justitie, als de schuld excedeert de somme van 25 gulden".
De uitgever der statuten teekent hierbij aan, dat geprivelegieerd waren weduwen, weezen en in het algemeen alle personae miserables. In de instructie voor de kamer, gegeven bij Ordonnantie d.d. 11 April 1741 van Gecommitteerde Raden der Staten van Holland en West-Friesland (zie Inv. no. 290) wordt in art. 14 aan de kamer het appel gegeven van vonnissen van lagere rechters, terwijl art. 13 een opsomming geeft van zaken, die in eersten aanleg voor de kamer zullen komen, nl. zaken den souverein of zijn domeinen betreffende, zaken van onmondigen, weduwen en weezen; jurisdictie geschillen en zaken betreffende personen, die onder verschillende jurisdictiën behooren; het verleenen van mandementen van maintenue, complainte, beneficie van inventaris. Eindelijk geeft art. 19 nog de bevoegdheid tot het passeeren van alle willige acten b.v. van condemnatie op obligatiën, contracten enz.; dit geschiedde ten overstaan van 2 raden met den griffier (zie Inv. nos. 230-245). In het geheel beston
d de kamer volgens deze Ordonnantie uit 7 raden, waarvan de drossaard de eerste raad en president was. De meeste raden woonden niet in Vianen, maar in Utrecht; zij behoefden ook maar eens in de 14 dagen te vergaderen. Het reglement voor de kamer van 1643 (Inv. no. 287) schreef slechts vijf vergaderingen per jaar voor.
In deze Ordonnantie van het jaar 1741 wordt niet over de revisie der vonnissen van de kamer gesproken.
Hieromtrent hadden de Staten van Holland en West-Friesland reeds bij Res. van 19 Augustus 1728 bepaald, dat men van de vonnissen van de kamer binnen twee jaar revisie zou kunnen vragen aan het Hof van Holland, aldus "dat de sententie gewesen zijnde met eenparighijt van stemmen twee van de Raden over de sententie geseeten hebbende, en anders drie en onder de drie één tegen de sententie geweest zijnde, sullen moeten beschreven worden om met een dubbel getal van Raden uit het Hof, daartoe te kiezen bij Haar Edel Groot Mogenden, de sententie te revideeren en nader te revideeren als naar behooren".
Uit het advies, dat door Gecommitteerde Raden tot de zaken van Vianen in 1727 over die revisie was uitgebracht, blijkt, dat vóór dien tijd de revisie plaats had door z.g. adjuncten-reviseurs, die evenals de meeste raden van de kamer, gewoonlijk te Utrecht thuis hoorden, en door den heer van Vianen voor iedere zaak afzonderlijk werden aangewezen. Zoo benoemde deze b.v. bij beschikking
d.d. 14 Juli 1695 in zekere zaak tot adjuncten-reviseurs 3 raden uit het Hof te Utrecht, benevens 2 raden van de Kamer van Justitie te Vianen, die niet over de zaak in kwestie gezeten hadden.
Wat betreft de crimineele rechtspraak, deze werd door de kamer uitgeoefend over de dorpen in het land van Vianen en over de stad Ameide, over welke laatste rechtspraak telkens geschil ontstond met het gerecht van Ameide. In de Statuten en costumen van Vianen van 1613 wordt van de crimineele rechtspraak der kamer op één plaats gesproken, nl. in Rubrica X, waar men in art. XLIV leest: "In geval van bedreiging of beleediging zal de drossaard zijn informatie den gerechte of indien sulks ten plattelande geschiet is, de Camere van Justitie overleveren, dewelke de poene by provisie zullen decreteeren". In de Ordonnantie voor de kamer d.d. 11 April 1741 wordt aan de kamer de berechting van verjaarde misdaden opgedragen, maar overigens over de crimineele rechtspraak niet gesproken, waarschijnlijk omdat de geschillen met het gerecht van Ameide hierover nog niet waren opgelost. Over deze kwestie is in de 18e eeuw jaren lang getwist (zie Inv. no. 304). De Staten van Holland hebben in 1743
provisioneel beslist, dat de drossaard van Ameide zijn crimineele actiën moest instellen voor de Kamer van Justitie "zonder dat de minste prejudicie zou worden toegebracht aan de sustenue van drossaard en gerecht van Ameide".
Dat het gerecht van Ameide in vroeger tijd feitelijk wel crimineele rechtspraak uitgeoefend had, blijkt hieruit, dat in het rechterlijk archief een rol aanwezig is van "pleidooien, gehouden voor schout en schepenen soo van der stede Ameyede als van de heerlijkheyt Tienhoven, raakende den heer drossaard", loopende over de jaren 1651-1713 en 1714-1759. Een definitieve beslissing over dat punt heb ik niet aangetroffen.
In een missive d.d. 29 November 1740 van de Kamer van Justitie aan Gecommitteerde Raden beroept de Kamer er zich op, "dat de heerlijkheid Ameide in het jaar 1729 door de Staten van Holland verkocht was als ambachtsheerlijkheid, alleen met recht van aanstelling van schout en schepenen en secretaris, gelijk alle gerechtsbanken ten platte lande, waaruit manifesteert "dat de Kamer het exerceeren van de crimineele justitie over die van Ameide als voorheen door de voorschreven verkooping niet zijnde ontnomen of bij speciaal nader appointement van H.E.G. Mog. zijnde op
geheven, ook niet in praejudicie van U Ed. Mog. te vallen finale dispositie gesegt kan worden te hebben ondernomen".
Wat betreft Tienhoven, werd bij Resolutie der Gecommitteerde Raden d.d. 24 Februari 1756 beslist, dat de crimineele rechtspraak over deze heerlijkheid tot de bevoegdheid van de Kamer van Justitie te Vianen behoorde. Na de opheffing van de kamer bij decreet der representanten van het volk van Holland d.d. 10 April 1795 werd er een crimineele rechtbank voor het land van. Vianen en Ameide opgericht bij decreet d.d. 15 Augustus van hetzelfde jaar. Deze rechtbank bleef bestaan tot de invoering der Fransche wetgeving in Maart 1811.
Een speciale functie van de kamer was de berechting van jachtovertredingen. In het plakkaat op de jacht van den heer van Vianen d.d. 14 April 1687 is die berechting nog opgedragen aan houtvester en meesterknapen, waarvan het aantal niet wordt genoemd. In 1729 waren er in ieder geval twee meesterknapen; in dat jaar verkochten de Staten van Holland en West-Friesland, als Souverein van Vianen en Ameide, de daartoe behoorende heerlijkheiden o.a. op voorwaarde, dat iedere ambachtsheer het recht zou hebben om na het overlijden van den toenmaligen houtvester en de twee meesterknapen, in zijn heerlijkheid te mogen aanstellen een houtvester met een competent getal meesterknapen. Bij resolutie der Gecommitteerde Raden d.d. 3 Maart 1746 werd de Kamer van Justitie te Vianen geauthoriseerd om de jurisdictie over de zaken van de jacht uit te oefenen, voorzoover de Staten van Holland en West-Friesland het recht van de jacht over de schoutambten van Vianen, Bloemendaal, Bolgerii en Autena aan
zich hadden behouden; de drossaard en de leden van de Kamer van Justitie vervulden voortaan de functie van houtvester en meesterknapen, zoodat er 6 meesterknapen waren (zie Inv. no. 319). Dit bleef zoo tot de opheffing der kamer in het jaar 1795. Bij publicatie van 26 Maart 1795 verklaarden de provisioneele representanten van het volk van Holland, dat Vianen met haar territoir een deel der provincie Holland uitmaakte en bij decreet van 10 April 1795 werd de kamer opgeheven.
#, 1924
Addendum
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1531-1795
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de Kamer van Justitie te Vianen 1531-1795
Auteur:
G.H.C. Bresnee
Datering toegang:
1924
Datering bewerking:
2011
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Omvang:
31 m oude verpakking
Rubrieken: