Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Bisschoppen van Utrecht

218-1 Bisschoppen van Utrecht

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis van het archief en de bewerking
218-1 Bisschoppen van Utrecht
Inleiding
Geschiedenis van het archief en de bewerking
Het archief van de bisschoppen van Utrecht is een door de Utrechtse archivaris S. Muller Fz. in de tweede helft van de 19e eeuw gereconstrueerd archief. De herkomst van de stukken was zeer verscheiden. Toen de middeleeuwse bisschoppen hun gezag uitoefenden, deponeerden zij hun archivalia in verschillende archiefdepots. De oudste charters lagen in het archief van het Domkapittel te Utrecht en dat is niet verwonderlijk, omdat oudtijds de bisschop en zijn Domkapittel nog geen afzonderlijke vermogens hadden. Toen deze vermogens gescheiden waren, werd in de 14e eeuw op de bisschoppelijke charters vaak aangetekend: pertinet ad episcopum, om ze van de kapittelcharters te onderscheiden, maar dit geschiedde nogal zorgeloos, niet consequent en vaak foutief. Ook in de Utrechtse landskist en in de Deventer landskist werden charters gedeponeerd en dat niet in een geografische verdeling. Stukken betreffende het Nedersticht werden ook bewaard te Deventer en omgekeerd waren er stukken voor het Oversticht in Utrecht. Zelfs in verschillende bisschoppelijke kastelen in het Neder- en het Oversticht werden charters bewaard en ook hier was er geen geografische verdeling. De kanselarijregisters, die sinds de 14e eeuw werden aangelegd, en de afgelegde rekeningen werden meest bewaard in archiefkamers in de bisschopshoven te Utrecht en Deventer, maar ook in kastelen en dat alles zeer onsystematisch. Na 1459 vond een zekere concentratie plaats in het toen door de bisschop verkregen kasteel Duurstede, waar sommige stukken ook opnieuw werden gebundeld, maar de oude charters bleven in de depots waar zij waren.
Ten gevolge van de overdracht van het wereldlijk gezag door de elect Hendrik van Beieren in 1528 aan Karel V werden de archivalia opgevraagd voor zover zij betrekking hadden op de rechten die de bisschoppen hadden uitgeoefend en nu waren overgegaan op Karel V als hertog van Brabant en graaf van Holland. De charters werden in het Hollandse archiefdepot te Gouda gedeponeerd, hetgeen zeer onvolledig en zorgeloos gebeurde. Voor de overbrenging werden op verzoek van de Utrechtse kapittels van een aantal belangrijke charters vidimussen vervaardigd, die in het archief van het Domkapittel werden gelegd waar zij zich ook thans nog bevinden (inv.nrs. 3457-1 t/m 3457-9, 3458-1 t/m 3458-7 en 3460-1 t/m 3460-56). In Gouda kwamen de charters te liggen in vochtige ruimten en de zorg voor de stukken was er zeer slecht. In 1589 besloten de Staten van Holland de charters vanuit het kasteel te Gouda over te brengen naar de registerkamer in Den Haag, wat in 1590 daadwerkelijk geschiedde. De registers en rekeningen waren al kort na 1528 in de rekenkamer van Holland beland. Vele andere stukken bleven in Utrecht en Deventer achter.
In de 19e eeuw werden de stukken die in Holland terecht waren gekomen, overgebracht naar het Algemeen Rijksarchief in Den Haag en de stukken uit de landskist te Deventer naar het stadsarchief aldaar. In het laatste kwart van de eeuw beijverde de Utrechtse archivaris S. Muller Fz. zich zeer om de stukken die ooit door de bisschoppen waren ontvangen of opgemaakt, in het Rijksarchief te Utrecht te verenigen en in een afzonderlijk fonds onder te brengen. Heel wat Utrechtse stukken waren op het eind van de 18e en in het begin van de 19e eeuw op drift geraakt, op veilingen verkocht en deels in buitenlandse particuliere verzamelingen terechtgekomen. Het gelukte Muller Fz. vele van deze stukken terug te kopen. Het resultaat van zijn moeizame maar verdienstelijke karwei was een inventaris, die in 1906 kon verschijnen: S. Muller Fz., Catalogus van het archief der bisschoppen van Utrecht, Utrecht 1906. Daarin gaf Muller Fz. in een uitvoerige inleiding verslag van de omzwervingen van de archivalia en van de manier waarop hij ze had verzameld. Hij gaf zich er rekenschap van dat het archief gereconstrueerd was en verdedigde zich tegen bedenkingen over zijn toepassing van het archivistische herkomstbeginsel. Hij was zich ook bewust dat het slechts een restantarchief was. Tijdens de middeleeuwen al, door de verspreiding over verschillende depots, maar vooral tijdens de wegvoering van de stukken na 1528 en daarna het verblijf in niet adequate ruimten zijn vele archivalia verloren gegaan. Zo zijn er van de vele honderden rekeningen, die in de loop van de tijd opgemaakt zijn, slechts enkele overgeleverd.
Al voordat de reconstructie van het archief voltooid was, verzorgde Muller Fz. in 1889 en 1891 de publicatie van de oudste bewaarde rekeningen en enkele registers van de bisschoppen in twee delen: De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht, 1325-1336, terwijl later de overige rekeningen gepubliceerd werden door zijn opvolger als rijksarchivaris in Utrecht K. Heeringa. Tussen 1917 en 1922 verschenen drie delen Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht door Muller Fz. en enkele andere archivarissen, met indices door M.I. van Soest, waarin samenvattingen van de originele en afgeschreven oorkonden uit het archief werden gegeven.
Muller Fz. sloot zijn inventaris en regestenlijst af met het jaar 1528, toen de bisschop van Utrecht het wereldlijk gezag moest afstaan, al gaf hij in de inventaris nog een klein supplement over de tijd daarna, toen de bisschop (sinds 1559 aartsbisschop) het kerkelijk gezag bleef uitoefenen tot 1580. De meerderheid van de archivalia uit de periode 1528-1580 bevond zich echter niet in het Rijksarchief. Dat er nog wat van over is, is in hoofdzaak te danken aan de ijver van de latere apostolische vicarissen en andere katholiek gebleven geestelijken, die na de doorvoering van de hervorming oude originelen en afschriften verzamelden, die tenslotte terechtkwamen bij het Vicariaat van Utrecht, een permanente bisschoppelijke raad, opgericht in 1633 door de apostolische vicaris Rovenius. Tijdens de scheuring onder de katholieken in het begin van de 18e eeuw bleven de verzamelingen-met de inmiddels gevormde archieven van de apostolische vicarissen-bij het Vicariaat, dat een leidinggevende instantie was van de Oud-Bisschoppelijke Clerezij, later de Oud-Katholieke Kerk. In 1887 werden de archivalia door deze kerk in bruikleen afgestaan aan het Rijksarchief in Utrecht, in 1928 kwam een overeenkomst tot stand waarbij vele stukken aan het Rijk werden overgedragen en in 1956 werd de rest van de verzamelingen en archieven door de Oud-Katholieke Kerk in bewaring gegeven aan het Rijksarchief in Utrecht.
Overigens bevatten de verzamelingen van de Oud-Katholieke Kerk slechts voor een klein gedeelte stukken die tot het archief van de bisschoppen konden worden gerekend. Voor zover dat het geval was, werden zij in 1928 toegevoegd aan het gereconstrueerde bisschoppelijk archief. Voor zover zij tot de Oud-Katholieke Kerk bleven behoren, maar in 1956 aan het Rijksarchief in Utrecht in bewaring werden gegeven, werden zij in 1993 beschreven door F.H.A. Rikhof: Inventaris van de archivalia, verzameld door apostolische vikarissen van de Hollandse Zending en katholiek gebleven kanunniken van de geseculariseerde kapittels, gedeponeerd in het Vikariaat van Utrecht, 1384-1609.
Aan de inventaris van het archief van de bisschoppen uit 1906 zijn niet alleen stukken uit de verzamelingen van de Oud-Katholieke Kerk toegevoegd, maar ook vele stukken, verkregen door schenking, aankoop en overbrenging uit andere archieven, nadat duidelijk was dat zij in het gereconstrueerde bisschoppelijk archief thuishoorden. De aanvullingen werden in sommige exemplaren van de inventaris in het Rijksarchief bijgeschreven of ingeplakt, voornamelijk door P.J.C.G. van Hinsbergen, maar in andere niet. Het geheel was onoverzichtelijk geworden, zodat een hernieuwde inventaris wenselijk was. Daartoe werd voor ons een poging ondernomen door E.T. Suir, maar het bleef bij een aantal nieuwe beschrijvingen van individuele inventarisnummers.
Uitgangspunt van de nieuwe inventaris is de oude uit 1906 met de aanvullingen, zoals wij die aantroffen, maar met als einddatum niet 1528 maar 1580, zijnde de dood van de laatste aartsbisschop van Utrecht van de oude bedeling. De indeling is echter totaal anders en in overeenstemming met nieuwe gezichtspunten in de archivistiek. Wij hebben onderscheid gemaakt tussen de stukken voortvloeiend uit het kerkelijk gezag van de bisschoppen (het diocees) en die betreffende het wereldlijk gezag (het Nedersticht en het Oversticht). Wij zijn ons ervan bewust dat dit onderscheid in de bisschoppelijke administratie niet of nauwelijks werd gemaakt, maar voor de moderne gebruiker is het handzaam. Enkele categorieën stukken waar dit onderscheid niet mogelijk was (cartularia, diversoria, algemene correspondentie, registers van aanstelling van functionarissen) zijn onder het hoofd ‘Algemeen’ vooraan geplaatst. Wat de wereldlijke stukken betreft zijn in lange rubrieken eerst de stukken over het Nedersticht geplaatst en daarna die betreffende het Oversticht. Muller Fz. had in zijn inventaris ook stukken geplaatst waarvan onduidelijk is, waarom zij tot het bisschoppelijk archief zouden hebben behoord. Hetzelfde kan gezegd worden van enkele stukken die er door zijn opvolgers aan werden toegevoegd. In de nieuwe inventaris zijn deze stukken gehandhaafd en ondergebracht in een rubriek ‘Stukken waarvan het verband met het archief niet aantoonbaar is’.
Wij hebben ons ontslagen gevoeld van een uitgebreide inleiding betreffende de herkomst van de stukken, omdat wij daarvoor kunnen verwijzen naar de inventaris uit 1906. Daarbij tekenen wij wel aan dat naar onze mening een moderne archivistische studie van de geschiedenis van het bisschoppelijk archief niet overbodig zou zijn. In een toegevoegde concordantie worden de nieuwe inventarisnummers gegeven in relatie met de nummers van de inventaris uit 1906 en de toegevoegde nummers, zoals die bijgeschreven waren in sommige exemplaren van Het Utrechts Archief. Ten aanzien van de akten hebben wij bij de nieuwe beschrijvingen verwezen naar de nummers van de Regesten van Muller Fz. uit 1917-1922. Naar ingeplakte aanvullingen in sommige exemplaren van deze Regesten in Het Utrechts Archief en regesten in andere uitgaven hebben wij niet verwezen.
De terminologie is zo eenvoudig mogelijk gehouden, zo zijn bijvoorbeeld voor de pauselijke akten de diplomatische termen niet gebruikt. Specifieke begrippen en instellingen worden kort uitgelegd.
Voor verwijzingen naar publicaties in extenso van stukken hebben wij ons voornamelijk beperkt tot de bekende Utrechtse uitgaven, zoals:
- S. Muller Fz., A.C. Bouman, K. Heeringa en F. Ketner, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 (5 dln., Utrecht-Den Haag 1920-1959) (afgekort: OSU);
- S. Muller Fz., De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht, 1325-1336 (2 dln., Den Haag 1889-1891; Werken van het Historisch Genootschap, 53, 54);
- K. Heeringa, Rekeningen van het bisdom Utrecht, 1378-1573 (3 dln., Utrecht 1926-1932; Werken Historisch Genootschap, 3e serie, 50, 59, 60);
- J.G.C. Joosting en S. Muller Hz., Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de middeleeuwen, (7 dln., Den Haag 1906-1924; Werken Oud-Vaderlands Recht, 2e reeks, 8, 17, 11, 14, 16, 19,21);
- P.W.A. Immink en A.J. Maris, Registrum Guidonis. Het zogenaamde register van Guy van Avesnes, vorst-bisschop van Utrecht (1301-1317) (Utrecht 1969; Werken Oud-Vaderlands Recht, 3e reeks, 23).
De daar gepubliceerde stukken zijn alle vermeld. Waar nodig verwijzen we naar het Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 (afgekort: OHZ), A.C.F. Koch e.a. (ed.) (5 dln., 's-Gravenhage 1970-2005) Naar andere uitgaven hebben wij zo nu en dan verwezen, maar naar volledigheid is niet gestreefd.
Utrecht, 2007
C. Dekker en S.L.J. Maarschalkerweerd-Dechamps
Verantwoording van de nabewerking
Bijlagen
1. Concordantie op Catalogus van het archief der bisschoppen van Utrecht door S. Muller Fz. (Utrecht 1906)
Erfgoedstuk
2. Regesten
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1025-1580
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de Bisschoppen van Utrecht (723) 1025-1580
Auteur:
C. Dekker† en S.L.J. Maarschalkerweerd-Dechamps
Datering toegang:
2007
Datering bewerking:
2017
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Omvang:
973 charters; 7,78 m zuurvrije dozen
Rubrieken: