Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Memories van successie, kantoor Amersfoort

337-2 Memories van successie, kantoor Amersfoort

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Algemeen
1806-1811
1812-1813
1814-1817
1818-1927
337-2 Memories van successie, kantoor Amersfoort
Inleiding
1818-1927
Op 27 december 1817 werd de in 1816 al in het vooruitzicht gestelde 'Wet tot het heffen eener belasting onder den naam van regt van successie' afgekondigd. Het recht van successie zou geheven worden over nalatenschappen van ingezetenen des Rijks. Als ingezetene des Rijks werd beschouwd degene die zijn domicilie of de zetel van zijn vermogen binnen het Rijk gevestigd had. Voor de vaststelling van de heffing werd evenals in de Ordonnantie van 1805 uitgegaan van het saldo van de nalatenschap: de contante waarde (voor zover nodig getaxeerd) op het moment van overlijden onder aftrek van de dan bestaande schulden en de begrafeniskosten. Ieder der erfgenamen was aansprakelijk voor het recht van successie over zijn aandeel in de nalatenschap.
Vererving in rechte lijn werd vrijgesteld en alles wat geërfd werd uit een nalatenschap waarvan het saldo niet meer bedroeg dan driehonderd gulden.
Bij dezelfde wet werd een recht van overgang geregeld, dat geheven zou worden over onroerende goederen gelegen binnen het Rijk, die geërfd werden van een niet ingezetene des Rijks. Dit recht van overgang werd geheven over de waarde van het onroerende goed, zonder aftrek van schulden terzake daarvan bestaand.
De heffingen zouden plaatsvinden over nalatenschappen van personen overleden na 31 december 1817.
De wet van 1817 is daarna nog enige malen gewijzigd. De meeste wijzigingen waren niet van principiële aard en betroffen de tarieven of hielden nadere bepalingen in ter voorkoming van ontduiking dan wel ter verduidelijking van passages die aanleiding gaven tot processen. In 1859 werd een nieuwe wet op het recht van successie afgekondigd, maar ook deze bracht geen principiële vernieuwing. Pas in 1878 kwam een inhoudelijke wijziging van de regeling tot stand: in het vervolg zouden ook nalatenschappen in rechte lijn aan het recht van successie onderworpen zijn, mits het saldo groter was dan duizend gulden. Ook voor de onderzoeker is deze wijziging van belang, aangezien vanaf dat moment ook over deze nalatenschappen gedetailleerde gegevens worden aangetroffen.
De vaststelling en inning van het recht van successie en van overgang werd in de wet impliciet opgedragen aan ambtenaren van het recht van successie. Hier wordt deze functionaris, in navolging van latere terminologie, aangeduid als ontvanger van de successie. Of gedurende de gehele periode 1818 1927 sprake is geweest van een aparte ontvanger van de successie is niet geheel duidelijk. Reeds in 1818 werden de werkzaamheden terzake van het recht van successie en van overgang gevoegd bij die van de zegel , registratie , griffie , hypotheek en transscriptierechten, kortweg aangeduid als de dienst registratie. De verbinding registratie en successie is blijven bestaan tot op de dag van vandaag. Het precieze verloop van de gebeurtenissen op het vlak van de organisatie bij de dienst registratie en successie kan hier verder buiten beschouwing blijven gezien de geringe invloed ervan op de archiefvorming.
De wet van 1817 sprak van kantoren van de ambtenaren van het recht van successie en van ressorten van die kantoren, zonder expliciet de omvang van die ressorten aan te geven. Bij de samenvoeging met de dienst registratie werd de kantoorindeling van die dienst ook van toepassing voor de successie, zij het onder het expliciete voorbehoud dat terzake van de successie andere ressorten konden worden vastgesteld. Van een dergelijke vaststelling is echter voor de provincie Holland, zuidelijk gedeelte, niets gebleken.
Maar ook de kantoorindeling van de dienst der registratie was na de Restauratie in 1813 niet expliciet vastgesteld. Waarschijnlijk heeft men de voor deze dienst bestaande indeling uit de periode van inlijving bij Frankrijk, gebaseerd op de indeling in kantons, overgenomen, zij het met enkele wijzigingen in de kantonindeling, zoals uit de stukken is gebleken.
Pas in 1842 werd een expliciete kantoorindeling gemaakt voor de kantoren van de registratie en successie, in verband met de nieuwe wet op het notariaat. Deze gegevens zijn aangevuld met de gegevens uit een tienjaarlijkse steekproef in de stukken van de ontvangers zelf en uit dat geheel is een kantoorindeling voor de periode 1818 1927 opgesteld. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de archivistische gevolgen van de overgang van een gemeente van het ene kantoor naar het andere niet altijd dezelfde zijn. Wanneer het oude kantoor werd opgeheven treft men in het algemeen de stukken betreffende nog lopende zaken op het tijdstip van overgang bij het nieuwe kantoor aan. Bleef het oude kantoor echter bestaan, dan werden daar gewoonlijk de nalatenschappen van personen overleden vóór de overgang afgehandeld. In de kantoorindeling is niet per geval aangegeven hoe de overgang verliep. In het algemeen kan men van de bovenstaande regels uitgaan.
In de periode van 1900 tot en met 1927 onderging de Successiewet van 1859 de nodige wijzigingen en aanvullingen. De wet van 22 mei 1911 (Stbl. nr. 132) betrof nadere regelingen van de rechten van successie en van overgang bij overlijden. Om de opbrengst der belasting te vermeerderen werden de tarieven herzien. Dit gebeurde volgens het nieuw beginsel der progressie. Tegelijkertijd werden de vrijstellingen voor minderjarige kinderen verruimd. Verder werden de heffing van opcenten (1841) en het recht van overgang op effecten afgeschaft. Tenslotte werden de bepalingen betreffende de eedsaflegging herzien.
Op 6 maart 1915 werd het recht van overgang op onroerend goed verminderd (Stbl. nr. 143).
De gevolgen van de Eerste Wereldoorlog voor de Nederlandse schatkist resulteerden op 20 januari 1917 (Stbl. nr. 189) in de meest ingrijpende en grondige herziening van de Successiewet van 1859. Voortaan werden ook de schenkingen onder de levenden belast. In navolging van het buitenland gebeurde dit tevens met de inkomsten uit levensverzekeringen. Bij de wet van 23 mei 1917 (Stbl. nr. 436) werden waarborgen gesteld om te regelen dat buitenlandse verzekeraars de hun bij Successiewet opgelegde verplichtingen konden nakomen.
Omdat financiële gevolgen van de Eerste Wereldoorlog bleven voortduren, werden de tarieven op 10 juni 1921 (Stbl. nr. 779) aanmerkelijk verhoogd. Verder werd onder meer bepaald dat de echtgenoot zonder kinderen gelijk gesteld werd met die met kinderen.
Op 2 juli 1923 kreeg de Kroon, vanaf 1926 de Minister van Financiën, de bevoegdheid om in bijzondere gevallen het successierecht te verminderen of kwijt te schelden (Stbl. nr. 309).
Drie jaar later had op 28 december 1926 (Stbl. nr. 429) opnieuw een ingrijpende wijziging van de Successiewet plaats. Allereerst werden de tariefverhogingen van 1921 op 28 december 1926 met vijftig procent verminderd. Verder betrof het onder meer bepalingen met een regeling van het ondernemingsbeding, een nieuw tarief voor in het algemeen belang werkzame rechtspersonen, bepalingen omtrent pleegkinderen, een verruiming van vrijstelling voor werknemers en hun relaties en een uitbreiding voor het begrip levensverzekeringen (zie hiervoor bij 1917).
Enkele maanden later werd op 21 juli 1927 (Stbl. nr. 257) een wijziging doorgevoerd inzake de omschrijving van schulden in de aangifte en behandeling van legaten, die zogenaamd 'vrij van recht' waren.
Inhoud
Vindplaats
Nadere toegangen Tafels V-bis en VI
Addendum
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1818-1902
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de ontvanger der belasting op het recht van successie kantoor Amersfoort 1818-1902
Auteur:
Onbekend
Datering toegang:
z.j. / 2004
Datering bewerking:
2011
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Omvang:
20 m zuurvrije dozen
Rubrieken: