Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.
Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:
• Kenmerken van het archief • Inleiding op het archief • Inventaris of plaatsingslijst • Eventueel bijlagen
De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.
De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.
De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.
Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.
Zonder op de details te letten, die vaak uitzonderingen op de regel betreffen, kan men voor het Nedersticht vier lijnen aangeven volgens welke de gerechten op het platteland zich hebben ontwikkeld: 1. uit de hofgerechten op de domeinen van de Utrechtse kerk (bisschop, domproost, proost van Oudmunster) of van abdijen; 2. uit de rechtsmacht, die tot in de eerste helft van de 13e eeuw werd uitgeoefend door de bisschoppelijke graaf van Goye; 3. uit de gerechten door de bisschop of de kapittels ingesteld in de ontginningsgebieden; 4. uit de exemptie die de bisschop met name zijn ministerialen verleende uit zijn eigen rechtsgebied. * In verreweg de meeste gevallen betreft het hier uitsluitend de lage rechtsmacht. De nazaten van de graven van Goye pretendeerden daarnaast ook het bezit van de hoge rechtsmacht. In de gedesintegreerde domeinen afkomstig van de abdij van Deutz, die eertijds enclaves in het gezagsgebied van de bisschop van Utrecht hadden gevormd (Odijk, Wijk bij Duurstede en een deel van Amerongen), was het bezit van de hoge jurisdictie door de rechtsopvolgers van de abdij méér dan een pretentie. De proost van S. Jan tenslotte had in een oorkonde uit 1085 zwart op wit staan dat de gehele jurisdictie, dus ook de hoge, hem door de bisschop was verleend over de zg. Proosdijlanden, d.w.z. het gebied van Mijdrecht en omgeving. * Door middel van twee sententies in 1305 en 1315 verklaarde de bisschop dat alle hoge jurisdictie aan hem toekwam, tenzij een ander het bezit ervan met oorkonden kon staven. *
C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen. Een institutioneel-geografische studie, Zutphen 1983, blz. 517-528.
C. Dekker, Het Kromme Rijngebied in de middeleeuwen. Een institutioneel-geografische studie, Zutphen 1983, blz. 394. F. Doeleman, De heerschappij van de proost van Sint Jan in de middeleeuwen, 1065-1594, Zutphen 1982.
Dekker, a.w., blz. 393.
Daar alleen de proost van S. Jan dat blijkbaar kon, achtte de bisschop zich sindsdien, buiten de Proosdijlanden, de enige drager van de hoge rechtsmacht, al duurde het nog geruime tijd vooraleer een ieder dit erkende.
Sinds het midden van de 13e eeuw trad er in het Nedersticht een bisschoppelijk functionaris op ter uitoefening van de hoge rechtsmacht: de maarschalk * . Een eeuw later kwam er een tweede maarschalk bij doordat het district schoutambt van Amersfoort werd omgezet in een maarschalkambt van Eemland. Tegen het eind van de 14e eeuw werd het Nedersticht-zonder Eemland-gesplitst in twee maarschalkambten, dat van het Overkwartier en dat van het Nederkwartier, terwijl tenslotte in 1546 van het Nederkwartier een apart maarschalkambt Montfoort werd afgescheiden. Bracht de maarschalk criminele zaken aanvankelijk voor het plaatselijk gerecht, dat dan door hem werd voorgezeten, in de tweede helft van de 14e eeuw wisten de steden de criminele jurisdictie, ook over het platteland, aan zich te trekken. Daarnaast had ook het Landrecht, in opzet een feodaal gerecht voor het gehele Nedersticht, bevoegdheid in criminele zaken, maar deze rechtbank moest het in dezen tegen de steden afleggen. Zowel inzake de gevallen, die voor de schepenbanken in de steden als voor het Landrecht werden gebracht, trad de maarschalk op, als vervolger, eiser en uitvoerder van de vonnissen.
Dekker, a.w, blz. 390-392. A.J. Maris, Van voogdij tot maarschalkambt. Bijdrage tot de geschiedenis der Utrechts-bisschoppelijke staatsinstellingen, voornamelijk in het Nedersticht, Utrecht 1954
Hoewel bisschop David van Bourgondië in de tweede helft van de 14e eeuw een serieuze poging heeft gedaan de criminele rechtspraak alsook de civiele rechtspraak in beroep-tot dusver behandeld door het Landrecht-te hervormen, duurde het tot na de overname van het wereldlijk gezag in het Nedersticht door Karel V, vooraleer er een definitieve verandering optrad. Het in 1530 opgerichtte Hof van Utrecht, op moderne leest geschoeid, kreeg de criminele rechtspraak over het gehele platteland van Utrecht inclusief de stad Montfoort toegewezen, met uitzondering van de andere steden en de Proosdijlanden. In civiele zaken concurreerde het Hof met de plaatselijke gerechten, waarvoor het bovendien als beroepsinstantie fungeerde. Deze toestand bleef vrijwel ongewijzigd voortbestaan tot de staatsgreep van 22 jan. 1798. Hierna werd als departementale rechtbank het Hof van Justitie voor het voormalig gewest Utrecht ingesteld.
Concordantie op R. Fruin Th. Azn ('s Gravenhage 1930) N.B. Concordantie op R. Fruin Th. Azn., Catalogus van de archieven der collegiën, die voor 1811 binnen de tegenwoordige provincie Utrecht rechterlijke functiën uitgeoefend hebben (Utrecht 1893)
Concordantie op R. van Royen ('s-Gravenhage 1930) N.B. Concordantie op R. van Royen, Beschrijving van de doop-, trouw-, begraafboeken, overlijdensregisters enz. in de provincie Utrecht, dateerende van voor de invoering van den burgerlijken stand ('s-Gravenhage 1930)
Concordantie op K. Heeringa (Utrecht 1930) N.B. Concordantie op K. Heeringa, Inventaris Weeskamerarchieven (manuscript-inventaris) (Utrecht 1930)