Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Verenigde gods- en gasthuizen te Utrecht

724 Verenigde gods- en gasthuizen te Utrecht

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Ontstaan van de Verenigde Gods- en Gasthuizen
724 Verenigde gods- en gasthuizen te Utrecht
Inleiding
Ontstaan van de Verenigde Gods- en Gasthuizen
In de middeleeuwen werden door rijke burgers die een deel van hun geld wilden bestemmen voor de armen, de z.g. gasthuizen gesticht. Twee van de in Utrecht gebouwde gasthuizen waren in de eerste plaats bestemd voor zieken: het St. Catharijnegasthuis en het Leeuwenberggasthuis. De overige gasthuizen waren hoofdzakelijk opgericht om berooide passanten die van buiten de stad kwamen (landlopers, ballingen, pelgrims) een of twee nachten gratis onderdak te bieden. Het bestuur van de gasthuizen was in handen van broederschappen, later van regentencolleges. Aan het eind van de 18e eeuw waren in Utrecht nog de volgende gasthuizen te vinden:
- St.Anthonigasthuis (buiten de Weerd bij de Hoogstraat)
- Apostelgasthuis (Jufferstraat bij de Wittevrouwenstraat)
- St.Barbara- en St.Laurensgasthuis, ook Kranengasthuis genoemd (Oudegracht)
- Bartholomeïgasthuis (Lange Smeestraat)
- St.Catharijnegasthuis (vóór 1528 Vredenburg, daarna Nieuwegracht)
- St.Jobsgasthuis (Vleutenseweg)
- Heilige Kruisgasthuis, ook St.Sebastiaans-, St.Adriaans- en St.Juliaansgasthuis genoemd (tussen Gasthuisstraat en Kruisstraat)
- Leeuwenberggasthuis (Schalkwijkstraat)
- St.Maartensgasthuis (op de hoek van de Kaatstraat).
Het St.Catharijnegasthuis, dat reeds in de 13e eeuw bestond, was gesticht door de Johanniters en van het begin af aan ingericht als ziekenhuis. Later werd het gasthuis ook gebruikt voor academisch onderwijs. In 1812 moest het huis wegens geldgebrek worden gesloten. Het Leeuwenberggasthuis was bestemd voor lijders aan de pest. Toen Agnes van Leeuwenberg, een rijke Utrechtse weduwe, in 1562 overleed, besloot men het geld dat zij bij testamentaire beschikking had bestemd voor de armen en zieken, te gebruiken voor de bouw van een nieuw pesthuis op de plaats van het St.Quintijnsgasthuis. Aan het nieuwe gasthuis, dat in 1567 gereedkwam, werd de naam van Agnes van Leeuwenberg verbonden. Omdat het aantal pestlijders in de loop van de jaren sterk teruggelopen was, werd het Leeuwenberggasthuis in 1793 ingericht als kazerne.
De zeven overige gasthuizen kregen in de 16e eeuw geleidelijk een andere bestemming: de regenten gingen het accent leggen op de verzorging van bejaarde Utrechtse burgers, die dikwijls in erbarmelijke omstandigheden leefden en voor wie een plaatsje in een gasthuis een uitkomst was. Zo ontstonden er in Utrecht zeven kleine "oudeliedentehuizen". De bejaarde bewoners, "disgenoten" genoemd, hadden er een sober en aan strenge regels gebonden leven; daar stond echter tegenover, dat zij voor de rest van hun leven konden rekenen op een kosteloze verzorging. Omdat de regentencolleges voortdurend in geldnood verkeerden, zagen zij zich spoedig genoodzaakt ook betalende bewoners, z.g. proveniers, op te nemen; dezen hadden meer rechten dan de disgenoten en woonden in aparte kamers.
Natuurlijk waren er nog veel behoeftige bejaarden die niet met een disgenootsplaats in een van de gasthuizen geholpen konden worden. Daarom richtten de kerkelijke armbesturen in de 18e en 19e eeuw hun eigen "Oude Mannen- en Vrouwenhuizen" op.
In 1815 werd bij Organiek Besluit van 2 augustus *  het hoger onderwijs geregeld. Er werd bepaald, dat alle Nederlandse universiteiten voor het klinisch onderwijs de beschikking moesten hebben over een academisch ziekenhuis. De curatoren moesten hiertoe met het stadsbestuur of met de regenten van een ziekenhuis overeenkomsten aangaan. Omdat er in Utrecht geen ziekenhuis meer was, werd het Apostelgasthuis aan de Jufferstraat (nu: Lange Jufferstraat) gehuurd en ingericht als "Nosocomium Academicum". De weinige bewoners van het gasthuis werden elders ondergebracht. Het academische ziekenhuisje was echter te klein en te primitief (er stonden slechts 12 bedden), zodat de curatoren er bij het stadsbestuur op aandrongen een stedelijk ziekenhuis op te richten, dat ook door de universiteit kon worden gebruikt. De burgemeesters achtten dit meer de taak van de gasthuizen en zij dienden in 1816 een verzoek in bij Gedeputeerde Staten om de verschillende gasthuizen onder één bestuur te verenigen, dat dan de opdracht zou krijgen een ziekenhuis in te richten *  . Door vereniging van de gasthuizen, die alle in geldnood verkeerden, zou bovendien een economischer beheer mogelijk zijn. Het verzoek werd ingewilligd: bij Koninklijk Besluit van 27 maart 1817 *  werd tot vereniging van de negen Utrechtse gasthuizen besloten.
De fondsen van de vroegere ziekenhuizen St.Catharijne en Agnes van Leeuwenberg zouden dienen tot het inrichten en onderhouden van een "Algemeen Ziekenhuis", terwijl uit de fondsen van de andere zeven gasthuizen een "Algemeen Gasthuis" gefinancierd zou worden. Het bestuur zou in handen komen van een "College van regenten der Vereenigde Gods- en Gasthuizen"; de supervisie werd opgedragen aan de burgemeesters.
Natuurlijk waren niet alle regentencolleges gelukkig met de nieuwe regeling, maar tenslotte legden zij zich er bij neer en op 16 januari 1818 werd het nieuwe college geïnstalleerd. Op 3 maart d.a.v. werd overeengekomen, dat het Bartholomeïgasthuis het meest geschikt was om te dienen als Algemeen Gasthuis. Meer moeite had men met het vinden van een geschikt gebouw voor het ziekenhuis. Uiteindelijk werd besloten het Apostelgasthuis, dat reeds door de curatoren was gebruikt, te verbouwen en als Algemeen Ziekenhuis in te richten. Utrecht had nu een Algemeen Gasthuis voor bejaarden aan de Lange Smeestraat en een Algemeen Ziekenhuis aan de Jufferstraat.
Bestuur
Vrijwoningen, preuven
Algemeen Gasthuis (Bartholomeïgasthuis)
Algemeen Ziekenhuis
Archief en inventarisatie
Addendum
Literatuur

Kenmerken

Datering:
1817-1925
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de verenigde gods- en gasthuizen te Utrecht 1817-1925
Auteur:
J.N. van der Meulen
Datering toegang:
1977
Notabene:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
40,63 m oude verpakking
Bijzonderheden:
Vanwege ruimtegebrek bewaren wij dit archief niet in ons eigen depot. U kunt dit archief inzien door het aan te vragen via ons aanvraagformulier: https://hetutrechtsarchief.nl/aanvragen
Categorie: