Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel

Hss_Van_Buchel_Monumenta De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
Inleiding
Het leven van Aernout van Buchel (1565-1641)
Hss_Van_Buchel_Monumenta De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel
Inleiding
Het leven van Aernout van Buchel (1565-1641)
door Kees Smit
Afkomst
Aernout van Buchel werd in 1565 in Utrecht geboren. De omstandigheden waaronder hij opgroeide, hebben zijn verdere leven bepaald. Als kind van één jaar maakte hij de eerste beeldenstorm mee. Toen Aernout een jongen van twaalf was, werd het vijandelijke bolwerk Vredenburg veroverd. De Spanjaarden moesten de stad verlaten, en met hun aftocht was het ook met de macht van de kerk gedaan.
Bepalend voor zijn karakter was, dat hij een buitenechtelijk kind was. Zijn vader was Aernt van Buchel, een adellijke heer, kanunnik van St. Pieter. Van Buchel benadrukte altijd zijn adellijke afkomst, terwijl hij zich schaamde voor zijn burgerlijke moeder, en haar naam verzweeg. Kanunniken mochten niet trouwen, maar ze hadden wel vaak onwettige kinderen. Een drama hoefde dat niet te zijn, voor die kinderen werd meestal goed gezorgd. Brigitta Jans, de moeder van Aernout, trouwde met de landmeter Johan Ruysch, en met zijn stiefvader kon Aernout het goed vinden. Als hij het reusachtige Christoffelbeeld in de Mariakerk zag, zal hij wel eens teruggedacht hebben aan zijn stiefvader, die hem als een Christoffel hele afstanden op zijn schouders droeg, zoals hij in zijn Diarium beschrijft.
De erfenis van de kanunnik, die in 1573 overleden was, werd beheerd door diens collega Jan Bogers, tot ergernis en nadeel van de jonge Van Buchel. Samen met zijn zusje Maria moest hij langdurige processen voeren om zijn rechtmatige deel te krijgen. In de Monumenta haalde hij zijn gram en vertelde hij wat Bogers nog meer op zijn geweten had. Nadat Bogers in 1580 een valse aanklacht had ingediend tegen Willem Veusels, deken van St. Pieter, werd deze verbannen. Daarna kon Bogers zijn plaats innemen.
Jeugd
Aernout van Buchel kreeg een degelijke roomse opvoeding. Als tienjarige ontving hij het vormsel van Joachim Oprode, de wijbisschop van Utrecht, van wie hij jaren later het grafschrift noteerde. Meer dan eens herinnert hij zich nog zijn roomse jeugd. Het graf van de martelaar-bisschop Frederik heeft hij `als kind gezien en met zijn vingers aangeraakt. Het is in de crypte van Oudmunster geplaatst en werd vanwege een steen die schijnbaar groter werd en wonderbaarlijk zweette, druk bezocht'. Iets dergelijks zag hij in Oostbroek: `Als kind heb ik dit klooster nog in zijn oude glorie gezien, en ook de kolen of wat daarvan over was, waarmee St. Laurentius gemarteld werd'. Al kort na 1580 werden Oudmunster en Oostbroek afgebroken en daarmee een stukje van zijn eigen jeugd.
Dankzij de Monumenta leren we iets over zijn leraren op de Hiëronymus-school. Hij noemt daarin zijn leraar Aert van Eyck *  en zijn oude rector mr. Regnerus Sarcerius, wiens grafsteen in het Magdalenaklooster uit 1637 hij noteert. Het kenmerkt Van Buchel, dat hij zijn oude leraren niet vergeten was, hoewel zijn schooltijd niet gladjes verliep. Erg ijverig was hij namelijk niet.
Als achttienjarige ging Van Buchel, een beetje tegen zijn zin, in Leiden rechten studeren. Het was grotendeels aan de overredingskracht van Hendrik van de Vecht (overleden 1593), jurist, Domkanunnik en een ver familielid, *  te danken, dat hij ging studeren. Van de Vecht toonde belangstelling voor de jonge Van Buchel, en zorgde er in 1584 ook voor dat hij gewettigd kon worden. *  Zijn afkomst bleef voor Van Buchel echter een trauma.
Student
Aan de pas opgerichte universiteit van Leiden, waar een humanistische wind woei, voelde hij zich thuis. Maar toen hij na een paar maanden wegens het proces om de erfenis naar huis moest, hield hij Leiden toch voor gezien. In 1585 ging hij in Frankrijk studeren en kwam daar in contact met onderzoekers die gefascineerd waren door de Romeinse ruïnes, inscripties en handschriften. Aan een vriend schreef hij: `Lach me niet uit omdat ik me voor oudheidkunde interesseer, want ik ben dol op dit gepuzzel.'
Na een jaar brak hij die studie af en kwam hij naar Utrecht terug, maar niet voor lang. Ondanks voortdurende geldzorgen had hij al gauw weer reisplannen. De 21-jarige student schreef aan Hendrik van de Vecht dat hij naar Italië wilde. Hij verzekerde zijn mentor dat hij veel wilde leren en dat hij zich goed zou gedragen. * 
Na een verblijf in Keulen, waar zijn familie vandaan kwam, reisde hij verder naar Rome. Onderweg noteerde hij weer allerlei wetenswaardigheden over gebouwen, inscripties en kunstwerken. Op die reis werd hij bestolen, maar gelukkig kreeg hij in Rome hulp van de Domkanunnik Valerius van Cuyk en andere Utrechters. *  Van Cuyk werd in 1612 in de Dom begraven en Van Buchel noteerde zijn grafschrift dat nog steeds te zien is, terwijl zoveel andere verdwenen zijn. In maart 1588 keerde de student terug naar Utrecht.
Afbraak
Tot zijn schrik zag hij hoe in de stad van zijn jeugd allerlei kerken en kloosters afgebroken werden. De protestanten hadden al die kerken niet nodig en ze vormden obstakels in de groeiende stad. De Oudmunster heeft Van Buchel waarschijnlijk niet teruggezien. `Kortgeleden, in het jaar 1587, is hij, om de grillen en afgunst van een kleine groep te bevredigen, tot de grond toe afgebroken, zinloos. Nu is er alleen nog een lege plek te zien voor de liefhebbers van de geschiedenis. Ik heb hier het buitenaanzicht en de plattegrond ingevoegd, voorzover daar nog sporen van te vinden waren', schrijft hij in de Monumenta.
Van Buchel en andere historisch geïnteresseerden liepen met notitieboekje en tekenblok rond om slopers voor te zijn. Ofwel ze zochten in de ruïnes naar achtergebleven grafstenen en ramen met familiewapens. Ook van die aantekeningen is weer veel verloren geraakt, maar die van Van Buchel zijn bewaard gebleven. Zijn stadsbeschrijving, waar hij al direct aan begon, is een van de eerste in ons land.
Gevestigd burger
Maar het dagelijkse leven stelde zijn eisen, hij moest werk zoeken en werd secretaris van een hoveling in Den Haag. Een jaar later maakte hij in dienst van een andere edelman een reis door Duitsland. Twee jaar later, in 1593, ging hij weer naar Leiden om er met spoed zijn rechtenstudie af te sluiten. Na een paar maanden had hij zijn titel en kon hij zich als advocaat vestigen.
Inmiddels had hij eindelijk zijn deel gekregen van de erfenis, waar hij jaren over geprocedeerd had. Bovendien trouwde hij in dat jaar met de rijke weduwe Claesje van Voorst. Geldzorgen kende hij nu niet meer, zodat hij zich met de wetenschap kon bezighouden. Als advocaat was hij nauwelijks actief en hij had geen bestuurlijke ambities. Toen zijn enige zoon in 1611 gestorven was, trok hij zich nog meer terug en besteedde de laatste 30 jaar van zijn leven uitsluitend aan geschiedenis en genealogie.
Van Buchel is korte tijd, tegen zijn zin, een van de bewindhebbers van de VOC geweest. In die functie steunde hij admiraal Steven van der Hagen die, ondanks zijn grote verdiensten, als katholiek gewantrouwd werd. *  Omstreeks 1620 bracht Van Buchel een bezoek aan de admiraal, toen die op slot Zuilen woonde. In de Monumenta schrijft hij niets over deze verwikkelingen, alleen over de familiewapens en de exotische voorwerpen die er te zien waren.
Genealoog
Van Buchel was door zijn gemankeerde adellijke afkomst overgevoelig voor rangen en standen. Zo kwam hij in de Dom langs de plaats waar Hendrik van de Vecht, zijn oude mentor, met een oom en een neef begraven lag. Van Buchel kon het niet laten een opmerking te maken over `de wapens die zijn familie onrechtmatig voerde, en die dezelfde schijnen te zijn als de oude IJsselmuidense wapens'. Dat soort misbruik was een obsessie voor hem geworden. Hij had een hekel aan mensen van burgerlijke afkomst die adellijke pretenties hadden.
Andersom keek Van Buchel zijn hele leven met respect op naar de adel, waartoe zijn vader behoorde maar die hemzelf uiteraard buitensloot. Met de edelman Adriaan van Winssen, heer van Hoenkoop, zat Van Buchel `geregeld te copieeren.' *  In de Monumenta staan de nog niet ingekleurde wapens van `Winsemius’, die in 1638 begraven werd, maar het grafschrift dat er wel was, heeft hij niet overgeschreven. Misschien was hij het nog van plan, want de bladzij is nog bijna leeg. Mogelijk had hij het grafschrift zelf geschreven.
Als kenner van genealogie en heraldiek werd Van Buchel regelmatig geraadpleegd. Ook door Adriaan Ploos van Amstel (1585-1639), een machtige maar omstreden figuur in de Utrechtse politiek, met wie Van Buchel het goed kon vinden. Hij hielp hem zelfs om zijn dubieuze rechten op de titel `heer van Amstel' te verdedigen. *  Daarnaast ontwierp hij zegels en erepenningen, schreef rouwdichten en kocht boeken voor de bibliotheek van Ploos. *  Dat waren allemaal zaken waar Van Buchel zich graag voor leende, en dan wilde hij zelfs wel eens iets door de vingers zien.
Protestant met katholieke vrienden
Tot zijn 25ste was Van Buchel katholiek, daarna ging hij regelmatig naar gereformeerde kerkdiensten. Van gematigd protestant evolueerde hij tot een orthodox lidmaat van de Nederduits-gereformeerde gemeente in Utrecht, waarvan hij tussen 1622-1630 ouderling was.
Een enkele keer merken we in de Monumenta iets van zijn godsdienstige opvattingen. De al eerder genoemde Bogers was na zijn dood in 1592 als deken van St. Pieter opgevolgd door Wilger van Moerendaal. Die bleef tot zijn dood in 1619 de paapse afgoderij uitoefenen, gromt Van Buchel afkeurend. Toch weerhield dat hem er niet van met katholieken, remonstranten en doopsgezinden bevriend te blijven.
Jan de Wit *  (overleden 1622), met wie hij vanaf de schoolbanken bevriend was, is zijn hele leven katholiek gebleven. Hoewel zij dezelfde belangstelling hadden, komt De Wit maar één keer terloops voor in de Monumenta. Een andere katholieke vriend, de advocaat Gijsbert Lap van Waveren, *  wordt wel een keer of tien vermeld. Van Buchel dankte allerlei gegevens aan zijn jongere confrater, en niet alleen omdat die betere ogen had dan hijzelf. En het is weer aan de Monumenta te danken, dat die vaak aardige notities van Lappius bewaard gebleven zijn.
Einde
`Heden ik, morgen gij.' Die spreuk stond op de zerk van jonkheer Jan van Amerongen, die op 5 februari 1641 overleden was. Een half jaar later was Van Buchel, die deze tekst nog overgenomen had op de voorlaatste pagina van de Monumenta, zelf gestorven. Het was de enige beschrijving van een zerk die in zijn sterfjaar nog geplaatst is, maar er zijn allerlei aantekeningen die ook uit dat laatste jaar kunnen dateren. Niet alleen op de vier laatste pagina's, maar ook op andere. Het wijst erop dat Van Buchel, die nog steeds dagboeknotities en brieven schreef, niet thuis bleef zitten, maar er nog steeds op uittrok.
Van Buchel overleed op 15 juli 1641 en werd in de Geertekerk begraven. Zijn grafschrift *  mag niet ontbreken in deze editie van een boek waarin hij honderden grafschriften van anderen heeft overgeschreven.
Qui jacet hic, cunctos Themidi devoverat annos
Et patriae arcanum voverat omne suae.
Urna senis Bucheli est, Becam qui scripsit et Hedam.
Hos sibi dum reddit, redditur ipse Deo.
Deze cryptische regels hebben de waarheid wel een beetje verdraaid, onder het motto van de dode niets dan goeds. Ze zijn enigszins te vertalen met: Hij die hier ligt, heeft al zijn jaren aan Themis, de godin van het recht, gewijd, en zijn uren in afzondering (in zijn studeerkamer) aan zijn vaderland opgeofferd. Dit is het graf van de oude Van Buchel, die Beka en Heda uitgaf. Terwijl hij hen herstelde, werd hijzelf bij God opgenomen. * 
Hoewel hij niet of nauwelijks had gepubliceerd, was Van Buchel een bekend geleerde geworden. Na zijn dood werden zijn oudheidkundige manuscripten onmiddellijk aangekocht door Cornelis Booth en Johan van Nellesteyn en bleven zo grotendeels voor Utrecht behouden. Zijn bibliotheek van zo'n drieduizend banden werd geveild en raakte verspreid.

Kenmerken

Categorie:
  • Zonder categorie