Jacob Martens en zijn familie

De familie Martens was een invloedrijke Utrechtse bestuursfamilie. Jacob Martens werd in 1636 geboren als oudste zoon van Carel Martens en Jacoba Lampsins. Jacob wist een lucratief huwelijk te sluiten met de zeer rijke regentendochter Aletta Pater. Deze verbintenis legde hem geen windeieren: door zijn huwelijk steeg de status van de Martens familie enorm en kon Jacob als eerste van zijn familie toetreden tot het stadsbestuur. In 1672 ging het Jacob Martens goed: hij was lid van het stadsbestuur en een man van aanzien. De politieke omstandigheden waren echter roerig. De Republiek der Verenigde Nederlanden was in oorlog met Engeland en Frankrijk. De Franse koning Lodewijk XIV – de Zonnekoning – viel in 1672 met zijn leger de Lage Landen binnen. Lodewijk had een verbond met Engeland gesloten, en beide partijen wilden niets liever dan het einde van de Republiek. Utrecht was hierbij van strategisch belang voor Lodewijk. 

De vlucht

Ten tijde van de Franse inval woonde Jacob met zijn vrouw Aletta en hun kinderen op Janskerkhof 16. Jacob schreef in een schriftje een ooggetuigenverhaal over de inval van de Fransen. Hij geeft een gedetailleerd verslag van de voorbereidingen op een mogelijk beleg van Utrecht. Jacob kreeg de taak om zoveel mogelijk brood te verzamelen als rantsoen voor de soldaten. Twee dagen lang maakten de bakkers overuren om al dat voedsel te produceren. Hij vertelt hoe Lodewijk zich met een groot leger in de richting van Utrecht bewoog. Dat ging de Franse koning gemakkelijk af, want de Hollandse bestuurders hadden de afgelopen jaren al het budget voor oorlogvoering in de vloot gestoken. Op 15 juni naderden de Fransen de stad en na een aantal dagen capituleerde Utrecht. Het stadsbestuur mocht blijven.

Jacob besloot dat het voor hem en zijn gezin in Utrecht niet langer veilig was en vluchtte naar Amsterdam. De afwezigheid van stadsbestuurders werd gezien als verraad door de burgers van de stad. De bezetting van Utrecht was echter sneller dan verwacht voorbij. De Republiek behield zijn overmacht op zee tegen Engeland en de Fransen verlieten Utrecht op 23 november 1673. 

Terugkeer

Na de bezetting keerde Jacob Martens terug naar Utrecht met een bootje vanuit Amsterdam. De ontvangst in Utrecht was alles behalve hartelijk te noemen. Al bij de eerste brug van de Utrechtsestraat verschenen burgers die allerlei verwensingen schreeuwden. Vanaf de kant riep men: “Slaet doot de schelmen!”. Ook op politiek gebied waren de gevolgen van de Franse bezetting merkbaar voor Jacob. In eerste instantie waren de gewesten van de Republiek zelfs niet bereid om Het Sticht (vergelijkbaar met de huidige provincie Utrecht) opnieuw toe te laten tot de Unie. Pas na enkele maanden mochten zij opnieuw toetreden en wel onder strenge voorwaarden. Jacob mocht in het stadsbestuur blijven.

Het archief 

Het dagboekje van Jacob Martens is te vinden in het familiearchief van de familie Martens. Dit archief bevat opvallend veel stukken over individuele familieleden. Bijzondere stukken zijn naast dit notitieboekje een verjaardagslied geschreven aan David Martens en de liefdesbrieven van Carel Martens en Jacoba Lampsins. De laatste Martens-telg, A.H. Martens van Sevenhoven, heeft het familearchief in 1945 bij het Gemeentearchief Utrecht in bewaring gegeven. Na zijn overlijden kwam het archief in eigendom van de gemeente Utrecht.