Toen de Franse legers de Republiek der Verenigde Nederlanden veroverden, maakte de patriotse revolutie een doorstart. Patriotten riepen de Bataafse revolutie uit. In Utrecht gebeurde dat op 25 januari 1795. De vroedschap werd naar huis gestuurd en vervangen door een Provisionele Municipaliteit. Daarin hadden, voor het eerst sinds de zestiende eeuw ook katholieken zitting. De nieuwe bestuurders hadden tot taak de lopende zaken te behartigen, waaronder de inkwartiering van Franse troepen. Daartoe werd een nummering van huizen per wijk ingevoerd (Wijk C, nr. 1 etc.). Daarnaast moest de Provisionele Municipaliteit zorgen voor de invoering van een democratisch bestuursreglement. In april 1795 werden er verkiezingen gehouden voor een Raad der Gemeente. Volwassen Utrechters mochten rechtstreeks de Raad kiezen. Er waren uitzonderingsbepalingen (uitsluiting van werklozen, gevangenen, huispersoneel en weigeraars van een anti-oranje-verklaring), maar pas met de invoering van het algemeen mannenkiesrecht in 1917 zou een groter deel van de bevolking mogen stemmen. In een aantal opzichten was de democratie zelfs verdergaand dan tegenwoordig. De stemgerechtigden kozen namelijk niet alleen de Raad, maar ook de leden van de stedelijke rechtbank en hoge ambtenaren. Bovendien was er een uitgebreid referendumstelsel. Tot over de sluitingstijd van de poorten en de dag van de wekelijkse markt werd de mening van de bevolking gevraagd. Of dit nog niet genoeg was, bestonden er wijkvergaderingen. Iedere week was er wel een stemming of een vergadering. Weinigen hielden het vol om actief te participeren. Vooral de meest radicale revolutionairen bleven komen. Die beheersten de wijkvergaderingen en gaven de doorslag bij referenda. Dat leidde tot botsingen met de overwegend gematigde Raad der Gemeente. Hierin hadden naast nieuwkomers veel leden van het oude patriciaat zitting. Deze oud-regenten waren de revolutie welgezind, maar vonden over het algemeen dat het niet te ver moest gaan.

Ook op provinciaal en nationaal niveau vond democratisering plaats. De debatten spitsten zich toe op de vraag in hoeverre lokale en provinciale autonomie moest blijven dan wel moest wijken voor een eenheidsstaat naar Frans voorbeeld. Een volksstemming over een nationale grondwet leidde tot afwijzing van het compromisvoorstel. In januari 1798 bracht een staatsgreep de radicalen aan de macht. Zij voerden snel een eenheidsstaat door, waarin geen plaats was voor lokale autonomie. Steden werden net als dorpen gemeenten, administratieve eenheden die slechts uit te voeren hadden wat op nationaal niveau besloten was. De gemeente Utrecht werd geleid door een Intermediair Gemeente Bestuur. Dit hoofdzakelijk uit kleine ondernemers bestaande lichaam was van hogerhand benoemd om de gekozen Raad der Gemeente te vervangen, die in politiek opzicht te behoudend werd geacht.

Lokale verkiezingen vonden pas weer plaats in 1804. Inmiddels was, opnieuw na een staatsgreep, de grondwet veranderd en een einde gemaakt aan de eenheidsstaat en andere revolutionaire verworvenheden. Aanhangers van Oranje konden weer meedoen en de meeste leden van het nieuwe Gemeente Bestuur hadden een regentenachtergrond. Orangisten en voormalige revolutionairen werkten in een sfeer van verzoening samen. Ze waren vooral bezig met het zo goed mogelijk runnen van de stad in moeilijke tijden: financieringstekorten, eisen van de Fransen, toenemende armoede. Hun problemen en de manier waarop ze daarmee omgingen, verschilden niet zo veel met die van hun revolutionaire voorgangers.

Lodewijk NapoleonAan de republikeinse staatsvorm kwam in 1806 een eind, toen Napoleon Bonaparte, zelf keizer der Fransen geworden, zijn broer Louis naar voren schoof als koning van Holland, als Lodewijk Napoleon. Deze stelde zich welwillend op naar zijn nieuwe onderdanen. Hij was echter wispelturig. Zo verplaatste hij de residentie tweemaal, eerst van Den Haag naar Utrecht, maar al na een half jaar van Utrecht naar Amsterdam, dat daarmee hoofdstad van het land werd. Het lokale bestuur werd weer geheel ondergeschikt aan de nationale overheid. Een burgemeester, bijgestaan door (in Utrecht) vier wethouders, had tot taak de richtlijnen van de regering uit te voeren. Een vroedschap had een beperkte controlerende functie.

Deze bestuursinrichting was een aanpassing in lijn met het Franse systeem. Dat werd onverdund ingevoerd, nadat Napoleon in 1810 het Koninkrijk Holland bij Frankrijk had ingevoerd. Aan het hoofd van een gemeente stond een maire, bijgestaan door (in Utrecht) vier adjuncten. Een Raad der Municipaliteit (Conseil Municipal) had een nog beperktere controletaak dan de vroedschap voor 1810 had gehad. Naast Nederlands werd Frans de officiële taal. De Utrechtse maire P.W. Bosch van Drakestein was zeer pro-Frans en stimuleerde de taal van zijn keizer in de bestuurlijke praktijk. Dat leek ook de toekomst te hebben, maar na de nederlaag die Napoleon in Rusland leed, klonk de ontevredenheid onder de bevolking steeds luider. In de herfst van 1813 stortte het Franse gezag in elkaar. Op 28 november ontruimden de Franse troepen Utrecht. De inwoners begroetten bij de Wittevrouwenpoort een groep Kozakken, de voorhoede van het Pruisisch-Russische leger dat Nederland van het Franse gezag kwam bevrijden en de onafhankelijkheid terugbracht.

Terug naar overzicht