Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.
Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:
• Kenmerken van het archief • Inleiding op het archief • Inventaris of plaatsingslijst • Eventueel bijlagen
De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.
De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.
De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.
Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.
De hervorming en de Opstand van de Nederlanden tegen hun landsheer Philips II hebben hun weerslag gehad op de positie van de rooms katholieke kerk en haar bestuursapparaat in de Noordelijke Nederlanden. Tijdens de eerste decenniën van de Opstand is het beleid van Rome ten aanzien van het door calvinisten beheerste opstandige gebied nog onzeker, omdat de paus eigenlijk nog rekent op de restauratie van het Habsburgse gezag en daarmee op herstel van het katholicisme. Wanneer in 1580 de Utrechtse aartsbisschop Frederik Schenck van Toutenburg sterft voorziet de paus niet in deze vacature, maar benoemt - als noodoplossing in afwachting van "betere tijden" - enkele jaren later, in 1583, een apostolisch vicaris, die als zijn plaatsvervanger het missiegebied in het Noorden zou besturen.
Toch komt op den duur aan het voorlopige karakter van de missie een einde; de verwachte overwinning van Philips II blijft uit. Rome wordt gedwongen de realiteit onder ogen te zien: de Noordelijke Nederlanden als een onafhankelijke republiek onder een calvinistische overheid bieden weinig uitzicht op een herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. De missie blijft missie. Wanneer in 1622 te Rome een grote missiecentrale wordt opgericht, de Congregatio de Propaganda Fide, worden de Noordelijke Nederlanden rechtstreeks onder haar bestuur geplaatst en wordt er gebroken met het Concordaat van 1559, volgens hetwelk Philips II het recht van Bisschopsbenoeming in de Nederlanden had. De Missio Hollandica of Hollandse Zending werd hiermee bestendigd en in Romeins perspectief geïnstitutionaliseerd. Oor en mond van de Propaganda is de nuntius te Brussel, aan wie de apostolische vicaris direct ondergeschikt is.
Niet alleen het wegvallen van de oude instituties veroorzaakt spanningen, ook ontstaan er interne moeilijkheden binnen de geestelijkheid zelf. Een gedeelte - vooral de leden van het nog in stand gebleven kapittel van Haarlem en de katholiek gebleven kanunniken van de Utrechtse kapittels, die zich hadden gehergroepeerd in het zogenaamde vicariaat van Utrecht (1633) - had weinig vrede met de door Rome opgedrukte missiesignatuur. Sterk leeft hier de drang Rome te bewegen de oude hiërarchische opbouw van de kerk te herstellen. In Rome vinden zij echter geen gewillig oor, beducht als men daar is voor ieder streven naar grotere zelfstandigheid. De kwestie blijft langdurig slepen, maar wanneer in 1702 de apostolische vicaris Petrus Codde door Rome wordt geschorst op verdenking van jansenistische sympathieën, treedt een beslissende fase in.
De uiteindelijke breuk ontstaat wanneer aanhangers van de continuïteitsgedachte van de hiërarchie in 1723 een eigen aartsbisschop, Cornelius Steenoven, benoemen en doen wijden door de franse missiebisschop, Dominique Varlet. Na de dood van de apostolische vicaris Johannes van Bijlevelt in 1727 gaat Rome de lijn strakker aanhalen en poogt de beweging van een eigen bisschoppelijke organisatie in de kiem te smoren. Voortaan wordt het bestuur over de Hollandse Zending rechtstreeks uitgeoefend door de Brusselse nuntius als superior, vanaf 1795 vice-superior van de Hollandse Zending. Sinds 1829 zetelde de laatste tevens als internuntius te Den Haag *
P.J. van Kessel, ed., 'Romeinse bescheiden voor de geschiedenis der rooms-katholieke kerk in Nederland 1727-1853', dl. III: 1795-1814, Rijks Geschiedk. Publ., gr. serie 153 ('s-Gravenhage, 1975) Inleiding.
Het jaar 1727 onderstreepte de tweespalt binnen de katholieke gemeenschap in de Noordelijke Nederlanden. De stap van de benoeming van een eigen aartsbisschop van Utrecht in 1723, in latere jaren gevolgd door de bezetting van de zetels van Haarlem en Deventer, zou uitlopen op de latere afsplitsing van de oud katholieke kerk.