Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Aartsbisschoppen van Utrecht

86-1 Aartsbisschoppen van Utrecht

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Achtergronden van de scheuring van 1723
Aanleidingen tot de scheuring
De eigenlijke scheuring, 1723-1725
De Kerk van Utrecht 1723-1795
Franse tijd en Koninkrijk der Nederlanden tot 1889
86-1 Aartsbisschoppen van Utrecht
Inleiding
Franse tijd en Koninkrijk der Nederlanden tot 1889
Na de Bataafse Omwenteling en de instelling van de vrijheid van godsdienstuitoefening in 1795 werd in rooms-katholieke kring al spoedig gedacht aan herstel van de normale bisschoppelijke hirarchie. De Kerk van Utrecht, voor wie nu de bescherming van de protestantse overheid wegviel, vreesde bij deze plannen onder de voet te worden gelopen. Een van haar pleitbezorgers was de bisschop van Blois, Henri Grégoire, die in 1806 in Nederland verbleef en een pamflet uitgaf, waarin hij het voorstel deed, alle nederlandse katholieken onder het bestuur van de bestaande aartsbisschop van Utrecht te verenigen *  Andere sympatisanten waren realistischer en pleitten voor hereniging met Rome, waardoor, naar men hoopte, invloed kon worden uitgeoefend op de benoeming van nieuwe bisschoppen. Ook van rooms-katholieke zijde gingen in deze tijd verzoeningsgezinde stemmen op.
In 1806 werd de katholieke Lodewijk Napoleon koning van Holland. Zijn streven was gericht op eenheid onder de nederlandse katholieken en op een nationale kerkorganisatie met een behoorlijke vinger in de pap voor de regerend vorst, naar het voorbeeld van zijn broer de keizer. In 1807 ondervond hij, welke moeilijkheden dit in Nederland met zich meebracht.
In dat jaar brak een twist uit binnen de Kerk van Utrecht tussen verzoeningsgezinde jonge geestelijken, van wie Martinus Glasbergen, pastoor te Den Helder, de belangrijkste was, en het establishment, onder wie aartsbisschop Van Rhijn en kapittelvicaris Van Os. Groot was de verontwaardiging onder zijn tegenstanders toen Glasbergen onder het pseudoniem Ireneus een pamflet publiceerde, De rooms-katholieke kerk van Holland in haren ouden luister hersteld, waarin hij voorstelde, voortaan maar te zwijgen over Bul en Formulier. Ook pleitte hij voor aftreden van de drie bisschoppen, waarna het aan de paus overgelaten moest worden nieuwe te benoemen. Zowel de ireneïsten als de drie bisschoppen richtten zich in verzoekschriften tot Lodewijk Napoleon om hun zaak te bepleiten; de koning echter vroeg in alle gevallen eerst om ondertekening van Bul en Formulier. Ook Glasbergen en de zijnen wilden tenslotte niet zover gaan. Na 1808 werd niets meer van de ireneïsten vernomen * 
Lodewijk Napoleon, die in kerkelijke zaken werd geadviseerd door zijn aalmoezeniers, Pierre Lamblardie en de jezuïet Paul Bertrand, was er inmiddels van overtuigd geraakt, dat de stijfkoppige Kerk van Utrecht moest verdwijnen. Toen aartsbisschop Van Rhijn op 24 juni 1808 stierf, verbood de koning het kapittel dan ook een opvolger te kiezen. Het bestuur van de kerk werd sede vacante in handen gelegd van de vicarissen Willibrord van Os en Gijsbertus de Jong, tevens bisschop van Deventer. Toen in 1810 ook de bisschop van Haarlem, Van Nieuwenhuizen, stierf, volgde een soortgelijk verbod. De toestand was precair: wanneer de enig overgebleven bisschop, de bejaarde De Jong, zou sterven, zou niemand meer nieuwe priesters en bisschoppen kunnen wijden en zou de kerk gedoemd zijn te verdwijnen * 
Na de inlijving van het koninkrijk Holland in 1810 werden de beslissingen ook in kerkelijke zaken genomen door Napoleon zelf. Bij zijn bezoek aan Nederland in 1811 ontving hij vertegenwoordigers van zowel de rooms-katholieken als de Clerezie in audiëntie. Bij die gelegenheid gaf hij van enige sympathie blijk voor de laatsten, maar vóór alles wilde hij eenheid in de gelederen en hij spoorde beide partijen dan ook aan zich te verzoenen *  Wanneer de gedwongen hereniging, die in de volgende jaren werd voorbereid, werkelijk zou hebben plaatsgevonden, zou de Kerk van Utrecht geheel zijn opgeslokt in de nieuwe kerkorganisatie * 
De val van Napoleon in 1813 en de oprichting van het nieuwe koninkrijk der Nederlanden onder Willem I brachten echter een geheel nieuwe situatie. Het kapittel ging zo snel mogelijk over tot de verkiezing van vicaris Willibrordus van Os tot aartsbisschop, op 10 februari 1814. Hij werd op 24 april door bisschop De Jong gewijd. De nieuwe regering was ontstemd over de wijding, omdat haar niet om toestemming was gevraagd. In mei 1814 berispte minister Roëll daarover het kapittel.
In 1815 werd een nieuwe bisschop van Haarlem benoemd, Johannes Bon. Ditmaal werd wel regeringstoestemming gevraagd, maar toen die uitbleef, werd tenslotte in 1819 besloten toch maar tot wijding over te gaan. In 1825 was de regering (die een concordaat met de paus voorbereidde) bereid om zowel Johannes Bon als de nieuwe aartsbisschop van Utrecht Johannes Van Santen en bisschop van Deventer Wilhelmus Vet te erkennen, mits zij zich voortaan (aarts)bisschop te, en niet meer van Utrecht, Haarlem en Deventer zouden noemen. Dit weigerden zij echter * 
In augustus 1827 kwam het concordaat tussen Leo XII en Willem I tot stand. In principe werd daarin voorzien in het herstel van de rooms-katholieke hiërarchie in het koninkrijk. De Kerk van Utrecht, die in het geheel niet in de zaak gekend was, probeerde nog uit alle macht om enige invloed uit te oefenen; gesprekken met pauselijk nuntius Capaccini en Willem I haalden echter niets uit *  Toen de kwestie van de niet-erkenning van de bisschoppen van de Clerezie in 1847 in de Tweede Kamer ter sprake kwam, verklaarde de regering, geen partij te willen kiezen tegen Rome * 
Toen in 1853 tenslotte een nieuwe rooms-katholieke hiërarchie in Nederland werd ingesteld, met een aartsbisschop van Utrecht en een bisschop van Haarlem naast die van de Kerk van Utrecht, was dat voor de laatste zeer pijnlijk. De bisschoppen Van Santen, Van Buul en Vet richtten zich met een protest tot de koning, waarin zij erop aandrongen dat de regering erkenning van de nieuwe, volgens hun standpunt onwettig benoemde, bisschoppen zou weigeren. Ook claimden zij het exclusieve recht op de titels 'aartsbisschop van Utrecht' en 'bisschop van Haarlem'. Deze eisen werd niet ingewilligd, maar wel gaf de regering de Kerk van Utrecht nu expliciet de bevoegdheid om eigen bisschoppen te benoemen met de door hen gewenste titulatuur. Voortaan zouden er dus twee aartsbisschoppen van Utrecht en twee bisschoppen van Haarlem zijn, beide door de regering erkend * 
In 1854 werd in Rome het dogma van de onbevlekte ontvangenis van Maria werd afgekondigd, waartegen de Kerk van Utrecht een scherp protest liet horen. Ook met het op het Vaticaanse Concilie van 1869-1870 afgekondigde dogma van de onfeilbaarheid van de paus konden de bisschoppen van de Clerezie zich onmogelijk verenigen. De scheuring tussen Utrecht en Rome was daarmee niet meer alleen kerkrechtelijk, maar ook leerstellig van aard geworden * 
In Duitsland kwam een beweging onder theologen op gang onder leiding van professor Ignaz von Döllinger, die zich eveneens tegen het nieuwe dogma keerde. Von Döllinger werd in 1871 in de ban gedaan, maar dit kon zijn geestverwanten niet afschrikken. Nog hetzelfde jaar werd in München de Altkatholische Kirche opgericht, zo genoemd, omdat de duitse oud-katholieken zichzelf als de vertegenwoordigers van de oude kerk beschouwden. De rooms-katholieke kerk was immers in hun ogen met de onfeilbaarheidsverklaring van 1870 een nieuwe weg ingeslagen. De nieuwe duitse kerk en de Kerk van Utrecht, die zich om de verwantschap te benadrukken nu ook 'oud-katholiek' begon te noemen, zochten al snel toenadering. In 1872 reisde aartsbisschop Loos naar Duitsland om daar aan oud-katholieken het vormsel toe te dienen. In 1873 werd de eerste duitse oud-katholieke bisschop, Joseph Reinkens, gewijd door Hermanus Heykamp, bisschop van Deventer. Kort daarna volgden contacten met zwitserse en oostenrijkse oud-katholieken.
De duitstalige geestverwanten bleken veel vrijzinniger dan de Nederlanders; zo lieten de Zwitsers al in 1876 het priestercelibaat los en werkten de Duitsers aan een liturgie geheel in de moedertaal. Men zag in Utrecht wel in, dat verbinding met andere kerken het enige redmiddel uit het isolement was. De nederlandse oud-katholieke kerk besloot dus een nieuwe richting in te slaan * 
De oud-katholieke kerk van Nederland, 1889-heden
Organisatie van het aartsbisdom; positie en taken van de aartsbisschop
De archieven
De (her)inventarisatie
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bewerkingsgeschiedenis
Bijlagen
1. Lijst van aartsbisschoppen van Utrecht over 1723-1937
2. Lijst van bisschoppen van Haarlem over 1727-1945
3. Lijst van bisschoppen van Deventer over 1758-1959
4. Lijst van in de inventaris voorkomende pseudonymen
5. Concordantie op J. Bruggeman, Inventaris van de archieven bij het metropolitaan kapittel van Utrecht van de roomsch-katholieke kerk der oud-bisschoppelijke clerezie ('s-Gravenhage, 1928), en Supplement op de inventaris van de archieven bij het metropolitaan kapittel van Utrecht van de rooms-katholieke kerk der oudbisschoppelijke clerezie (onuitgegeven manuscript, 's-Gravenhage, 1944)
Erfgoedstuk
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1723-1937
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de aartsbisschoppen van Utrecht van de Oud-Katholieke Kerk van Nederland 1723-1937
Auteur:
M.L. Loef
Datering toegang:
1993
Datering bewerking:
2013
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
9,84 m oude verpakking