Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel

Hss_Van_Buchel_Monumenta De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
Inventaris -
2 Insrciptiones (UBU)
Inleiding
Buchelius en de Inscriptiones
Materiële beschrijving van het handschrift van de Inscriptiones
Hss_Van_Buchel_Monumenta De Monumenta handschriften van Aernout van Buchel
Inventaris -
2 Insrciptiones (UBU)
Inleiding
Materiële beschrijving van het handschrift van de Inscriptiones
Bart Jaski, i.s.m. Kees Smit en Joke Mammen
De Inscriptiones monumentaque in templis et monasteriis Belgicis inventa door Aernout van Buchell (Buchelius) beschrijft de opschriften op (graf)monumenten en gedenktekens in kerken en kloosters alsmede de wapens uit de provincies van de Noordelijke Nederlanden en enkele plaatsen in de Zuidelijke Nederlanden. Daarnaast bevat het nog enige andere aantekeningen en verhandelingen. In zijn behandeling van de Noordelijke Nederlanden ontbreekt de stad Utrecht, die in de Monumenta passim in templis ac monasteriis Trajectinae urbis atque agri inventa uitvoerig is beschreven (Utrecht, HUA [Bibliotheek]: XXVII L 1). De Monumenta quaedam sepulchralia, et publica in templis, aliisque locis inventa et descripta, quae in libris observationum ac hactenus descriptorum monumentorum meis non habentur bevat een aanvulling op de Inscriptiones (Rijksarchief Friesland, ms. EVC 1323 A).
Signatuur: Universiteitsbibliotheek van Utrecht, Hs. 1648 (4.L.16). Een beschrijving van het handschrift staat in A. Hulshof, Catalogus codicum manu scriptorum bibliothecae universitatis Rheno-Traiectinae II (Utrecht 1909) 94-100. De originele aantekeningen waar dit op is gebaseerd bevinden zich in een envelop in het handschrift zelf.
Titel: De titel Inscriptiones monumentaque in templis et monasteriis Belgicis inventa (Inscripties en monumenten gevonden in Belgische [d.w.z. Noord- en Zuid-Nederlandse] kerken en kloosters) staat niet in het handschrift zelf, maar is eraan gegeven door Hulshof in zijn beschrijving van het handschrift in zijn catalogus.
Inhoud: Terwijl de Monumenta in zijn geheel over de stad Utrecht en omgeving gaan, vallen de Inscriptiones in verschillende delen uiteen. Buchelius heeft op vijf plaatsen aangegeven waar hij met een nieuw ‘hoofdstuk’ wilde beginnen. Op pagina 1 Traiectensia, op 21 Geldrica, op 57 Hollandica, op 171 (op een verder blanco gebleven bladzij) Brabantica en op 279 opnieuw Brabantica. Die indeling heeft hij tot op zekere hoogte aangehouden. Het eerste deel gaat, na 38 bladzijden over het Sticht en Gelderland, verder helemaal over Holland.
Het tweede deel, vanaf pagina 279, gaat over Brabant, dat wil zeggen over de Zuidelijke Nederlanden, met name over Antwerpen, aangevuld met een paar bladzijden over Mechelen, Leuven en een beetje Brussel, gevolgd door nog een paar kleinere plaatsen. Andere ‘Brabantse’ bladzijden zijn her en der verspreid, tussen de pagina’s 377 en 437, met een vervolg op 460-464. Dit Zuid-Nederlandse deel wordt op twee plaatsen doorbroken. Tussen de pagina’s 335 en 365 vinden we korte uittreksels uit de oorkonden van de heren van Montfoort en die van de familie Van Zwieten. Tussen de pagina’s 439 en 448 vinden we drie documenten over de familie Van Assendelft, gevolgd op 449-456 door een betoog over het onrechtmatig gebruik van de titel ‘jonkheer’ in Utrecht.
Deel 1: de Noordelijke Nederlanden
1. De eerste 38 bladzijden heeft Buchelius besteed aan de wijde omgeving van Utrecht: Amersfoort, Rhenen, Wijk bij Duurstede, Montfoort en enkele plaatsen die net over de grens van het Sticht lagen, zoals Naarden en wat dorpen en stadjes in de Betuwe. Nog verder liggen Vollenhove en Egmond, die hij niet zelf bezocht heeft. Van die 38 bladzijden zijn er zestien blanco. De pagina’s 39 tot en met 56 zijn eveneens blanco. IJsselstein en Vianen vinden we tussen pagina’s 133 en 136.
2. Het tweede ‘hoofdstuk’ is aan Leiden en omgeving gewijd. Om te beginnen vijf bladzijden over Rijnsburg en enkele naburige dorpen (57-61). Leiden zelf krijgt met 26 bladzijden de meeste aandacht van alle steden in het handschrift. Naast het door hem in de Monumenta beschreven Utrecht is er geen stad die hij zo goed kent. Hij had er gestudeerd en kwam er nog vaak op familiebezoek. Verderop vinden we telkens weer aanvullingen over dorpen rond Leiden: Lisse op pagina 111, Koudekerke op 117 en 118, Leiderdorp en andere op pagina’s 121, 122 en 137, Noordwijk op 131 en Leiden zelf weer tussen 151 en 155, met tussendoor bovenaan 153 een stukje Wassenaar; vervolgens nog Sassenheim op pagina 157 en Alkemade op 259.
3. De volgende grote stad is Den Haag, met vijftien bladzijden goed bedeeld. Daarna volgen meer Hollandse plaatsen zoals Woerden en Bodegraven en andere die al bij Leiden genoemd zijn. Amsterdam komt er met zeven bladzijden (123-129) betrekkelijk karig vanaf. Tussen pagina’s 139 en 143 vinden we Haarlem, gevolgd door Delft op pagina’s 144-148, allebei vijf bladzijden. Na Schiedam (149) en enkele al genoemde plaatsen volgt Rotterdam, dat maar drie bladzijden krijgt (159-161). Vervolgens vinden we tussen de pagina’s 163 en 219 (waaronder veel blanco pagina’s) een reeks Hollandse steden en stadjes: Hoorn, Purmerend, Alkmaar, Oudewater, Gouda, Weesp, Naarden, Muiden, Brielle, Gorinchem en tenslotte Dordrecht. Die plaatsen krijgen allemaal hooguit een bladzijde.
4. De voorgaande bladzijden zijn grotendeels gevuld met opschriften die Buchelius op grafmonumenten in allerlei kerken tegenkwam en met door hem gekopieerde familiewapens. De volgende zestig bladzijden (221-278) zien er heel anders uit. Op de pagina’s 221 tot en met 227 heeft hij lijsten van functionarissen en vooraanstaande families uit Dordrecht gekopieerd. Het zijn maar zeven bladzijden, maar ze zijn over twee kolommen van onder tot boven volgeschreven met namen en jaartallen. Tussen de pagina’s 260 en 278 beschrijft hij de heerlijkheden in Zuid-Holland en dan voornamelijk degenen die daarin ambten bekleedden. Tussen deze twee compact beschreven ‘hoofdstukken’ worden een paar kleine plaatsen vermeld en staan er heel veel blanco pagina’s, bij elkaar 27.
Deel 2: de Zuidelijke Nederlanden
5. Op pagina 279 begint Buchelius onder de titel Brabantica met zijn notities uit kerken en kloosters in Antwerpen (tot 292). Die stad wordt gevolgd door de steden Mechelen (299-304), Leuven (305-313) en Brussel (317-319). De pagina’s tussen deze steden zijn blanco. Er volgen nog een paar kleinere plaatsen, en als laatste op pagina 328 een clarissenklooster in Den Bosch. De pagina’s 329 tot en met 334 zijn blanco.
6. Tussen de pagina’s 336 en 366 wijkt Buchelius af van al het voorafgaande. Het betreffen hier regesten en uittreksels van: a. de oorkonden van Montfoort van 1400 tot 1500; b. de afschriften van Van Zwieten, door jonker Van Rietwijk; c. de oorkonden van Montfoort van 1300 tot 1400; en d. de afschriften van Van Zwieten door Van Rietwijk. De pagina’s 366 tot en met 376 zijn blanco.
7. Vanaf pagina 377 schrijft hij weer over steden en dorpen in de Zuidelijke Nederlanden. Het zijn telkens korte aantekeningen. Tussen 377 en 381: drie bladzijden in het Frans over het geslacht Montmorency en niet minder dan 27 over diverse heerlijkheden in Zuid-Nederland tussen 411 en 437. Daar zitten ook enkele in de Republiek tussen. In dit ‘hoofdstuk’ heeft Buchelius weer veel ruimte opengelaten, in totaal 32 blanco pagina’s. Hij vervolgde zijn tekst over heerlijkheden op pagina 460.
8. Aan het eind van de Inscriptiones heeft Buchelius een viertal documenten gekopieerd. Drie ervan hebben betrekking op de familie Van Assendelft en het vierde is een pleidooi dat hij mogelijk zelf gehouden heeft. Het gaat om a. Het testament van Cornelis van Assendelft, heer van Heemskerk, d.d. 14 juli 1596 (439-446); b. de beslissing van Maria van Hongarije over de nalatenschap van de valsemuntster Catharina le Chasseur, vrouw van Gerrit van Assendelft, d.d. 25 oktober 1541 (446-447); c. het doodvonnis van deze Catharina, d.d. 11 april 1540 (447-448); d. het ongedateerde pleidooi over het onrechtmatig gebruik van de titel jonkheer, uitgesproken in een zaak voor het Hof van Utrecht (449-456). De pagina’s 457 tot en met 459 zijn blanco, waarna tussen pagina 460 en 464 nog enkele heerlijkheden in Zuid-Nederland volgen. De pagina’s 462 en 463 zijn blanco.
Buchelius heeft, zoals hierboven aangegeven, van tevoren een indeling gemaakt, waardoor er soms veel blance pagina’s overbleven. Zo had hij aan het eind van het boek, na pagina 437, nog 23 blanco pagina’s, waarvan alleen pagina 441 met een paar regels beschreven was. Om die regels over Perk en Elwijt heen heeft hij het testament van Cornelis van Assendelft gekopieerd, zonder de moeite te nemen die drie regels en twee wapentjes door te halen en op een andere blanco pagina over te schrijven en te tekenen.
Al met al is het gedeelte met de pagina’s 439 tot en met 456 een Fremdkörper in de Inscriptiones, zowel qua inhoud als qua handschrift. Ze zijn in een tamelijk grote, duidelijke letter geschreven, terwijl alleen aan het eind van de regels gepriegel en minder goed leesbare afkortingen voorkomen. Met name op deze pagina’s worden ‘vuyt’ getranscribeerd als ‘uyt’, het lidwoord d’ en het voorzetsel t’ als de en te (dus ‘dselve’ als ‘deselve’, ‘t’ aenveerden’ als ‘te aenveerden’), en ‘goed(er)en’ steeds als ‘goederen’.
Taal: Latijn, met Nederlands en af en toe Frans
Lokalisering en datering: Buchelius schreef negen keer dat hij op een bepaalde datum of in een bepaald jaar ergens aantekeningen had gemaakt. De oudste vermelding is van 1609, de meest recente van 1632.
In 1609 was hij na het tot stand komen van het Twaalfjarig Bestand met vrouw en kinderen naar Brabant gereisd en bezocht hij Antwerpen. Hij zag daar heel wat grafschriften (279). Gezien zijn vele aantekeningen moet hij er langere tijd zijn gebleven. Aan de buitenkant van de Minderbroederkerk zag hij een gedenkteken, dat hij in 1610 overschreef (287). Nog hetzelfde jaar vond hij in Den Haag verschillende opschriften, wapens en kwartieren, waaronder in de Grote Kerk (97).
In 1612 en 1613 was hij vaak in Leiden, en tussendoor in Amsterdam. Hij bezocht tevens het kerkje van Rijnsburg, dat tussen de ruïnes van het klooster was gebouwd (57). Eind juli 1612 wandelde hij in de omgeving van Leiden, langs de Mare en andere weteringen of vlieten. Hij zag daar de overblijfselen van het vervallen kasteel van Alkemade (63). Diezelfde maand noteerde hij in Amsterdam wapens en opschriften in verschillende kerken (123). Op 5 mei 1613, toen hij in alle vroegte rond Leiderdorp ging wandelen, zag hij in de ruïnes van de kerk een grafsteen die hem interesseerde (122).
Daarna gaf Buchelius tien jaar geen vermelding van een datum, maar in de tussentijd zal hij ongetwijfeld veldwerk verricht hebben. In juli 1623, toen hij in Noordwijk bij Frans van der Does logeerde, bezochten ze een nabijgelegen plaats waar vroeger het klooster Ter Lee lag. Er waren nog enkele grafzerken te zien waarop abdissen in vol ornaat gebeeldhouwd waren. In Noordwijk zag hij rond dezelfde tijd een schilderij, een zogenaamde memorietafel van de familie Van der Does, die vroeger in dat klooster had gehangen (131). Op 8 juli 1623, toen hij met Franciscus Junius het plan had gemaakt om samen een uitstapje naar Noordwijk te maken, vertrok hij naar Haarlem. Hij logeerde op de Grote Markt tegenover de St. Bavokerk, waar hij familiewapens vond. Hij noteerde zerken, wapens en opschriften, maar is alles jammer genoeg kwijtgeraakt (139). Op pagina 416 worden de jaartallen 1627 en 1632 genoemd in een gedicht van Boxhoorn dat was opgedragen aan Johan Polyander, heer van Heenvliet. Het jaar 1632 is de meest recente waarin wordt gerefereerd in Buchelius’ eigen handschrift.
Ook boeken waar Buchelius naar verwijst kunnen houvast geven wat betreft de datering van zijn activiteiten. Op pagina 111, aan het eind van het gedeelte over Den Haag, schrijft hij een paar regels over een wapenschild aan de Turfmarkt. De rest van de linkerkolom is een passage uit een boek van Souterius uit 1626, waaruit hij met instemming citeerde. Het is waarschijnlijk dat de rechterkolom, over Scheveningen, ook uit 1626 of later is. Het boek van Butkens over het geslacht Van Lynden is eveneens van 1626.
Het gedeelte over de Zuid-Hollandse heerlijkheden, dat begint op pagina 260, omvat bijna twintig bladzijden en is gebaseerd op het boek van Jacob van der Eyck uit 1628. Dit gedeelte moet in dat jaar of later zijn geschreven.
Voorts heeft Buchelius het werk Joseph van Ryckel uit 1631 over een Antwerpse begijn nog geraadpleegd. Het ligt voor de hand dat hij na zijn veldwerk nog het een en ander uit zijn grote boekenbezit heeft toegevoegd, evenals informatie die hij uit correspondentie kreeg, zoals iets dat Van Lap van Waveren in 1637 genoteerd had en waarschijnlijk eigenhandig in het boek van Buchelius schreef (27).
Het is niet duidelijk wanneer Buchelius begon om zijn verschillende aantekeningen te verzamelen in het handschrift van de Inscriptiones, maar het is waarschijnlijk dat hij na 1632 niets of weinig eraan heeft toegevoegd.
Boekblok: 233 folia papier (gefol. 2-5, 7-8, 10-13, 15, 17-33, 24-195, 204-233, 224, 225) in 35 katernen. De beschreven pagina’s zijn door Muller in de twintigste eeuw met potlood gepagineerd 1-464.
Papier: op het papier werd één type watermerk aangetroffen:
- Schild met kruis, verbonden met een staf waaromheen een slang zich kronkelt. Onder het schild loopt de staf kort door, met rechts een driehoeksvorm en eindigend in een S met aan de onderkant twee diagonale lijnen, zodat er een A met een gekromde dwarsbalk ontstaat. Hoogte 110 mm, breedte 25 mm (tussen de brugdraden 30 mm; de linker brugdraad raakt de neus van de slang en de linkertop van het schild). Een duidelijk zichtbaar watermerk is bijvoorbeeld te vinden op fol. 144.
Vergelijk Gerhard Piccard, Wasserzeichen Kreuz. Findbuch XI (Stuttgart 1981) 117, nr. 761 (Ortenberg (Baden) 1612), waarbij de slang naar links kijkt, net zoals bij het papier van de Inscriptiones; zie ook nrs. 763 (idem), en 762 (Offenburg (Baden) 1613), waarbij de slang naar rechts kijkt. Op de database van Piccard (http://pan.bsz-bw.de/piccard/sitemap.php) wordt als referentie van nr. 761 gegeven: GLA (= Generallandesarchiv Karlsruhe) Landvogtei Ortenau - fasc. 1029; hoogte 114 mm, breedte 26 mm. Het watermerk van het papier van de Inscriptiones wijkt licht af van deze voorbeelden, met als belangrijkste verschil de afmeting en het feit dat het uiteinde van de staart van de slang naar beneden krult. Een watermerk met slang, staf en schild was vrij algemeen in Duitsland, maar de S met A beperkt zich tot de genoemde voorbeelden. Het is derhalve waarschijnlijk dat het papier in Baden was vervaardigd, in of rond 1612.
Opbouw codex: Opbouwformule: 1II (2-5) 2IV (7-8, 10-13, 15, 17), 3II (18-21), 4VI (22-33), 5II (24-27), 6VI (28-39), 7II (40-43), 8VI (44-55), 9II (56-59), 10VI (60-71), 11II (40-43), 12VI (44-55), 13II (56-59), 14VI (60-71), 15II (72-75), 16VI (76-87), 17II (88-91), 18VI (92-103), 19II (104-107), 20VI (108-119), 21II (120-123), 22VI (124-135), 23II (136-139), 24VI (140-151), 25II (152-155), 26VI (156-167), 27II (168-171), 28V (172-181), 29II (182-185), 30VI (186-205), 31II+1+1 (206-211), 32IV (212-219), 33V (220-229), 34I (230-231), 35II (232-233, 224-225).
De katernopbouw is voor het merendeel erg regelmatig, met een afwisseling van twee bifolia met zes bifolia (katernen 3-27). Katernen 1 en 2 bestaan uit twee en vier bifolia, maar katern 2 (p. 9-24) mist in ieder geval één bifolium (met folia 9 en 14), terwijl ook folia 6 en 16 ontbreken, samen twee halve bifolia. Katern 28 wijkt af doordat er vijf bifolia zijn, maar daarna volgen er weer twee, zes en twee bifolia (katernen 29-31), gevolgd door twee losse folia (p. 413-416) die aan elkaar zijn geplakt, en aansluiten op de vier bifolia van katern 32. Katernen 33 en 34 beslaan samen weer zes bifolia, gevolgd door de twee bifolia van katern 35.
Van de twee ingevoegde folia (p. 413-416) is de eerste blanco, maar heeft hetzelfde watermerk als elders in de Inscriptiones, en de tweede handelt over slot Moermond op Schouwen en Heenvliet op Voorne. Op p. 416 worden de jaartallen 1627 en 1632 genoemd; die laatste datum is de meest recente waarin wordt gerefereerd in Buchelius’ eigen handschrift.
Folium ‘i’ van de Monumenta, dat daarin is opgeplakt en ingebonden voor de titel, met een afwijkend formaat dat overeenstemt met die van de Inscriptiones, beschrijft de grafmonumenten uit de kerken van Beusichem, Zoelmond en Asch. In het afschrift van Van Engelen van de Inscriptiones van Buchelius (zie beneden) is Deel III p. 33/34 een afschrift van folium ‘i’ van Buchelius’ Monumenta. Het volgt in Van Engelen na IJsselstein en Vianen (in de Inscriptiones op fol. 62 en 63, p. 133-136), maar vóór het stadhuis van Buren (ontbreekt in de Inscriptiones), Montfoort (in de Inscriptiones op fol. 13r, p. 19) en Culemborg (fol. 15, p. 21-22). Van Engelen herschikte de volgorde van de Inscriptiones in zijn eigen afschrift, hetgeen het moeilijk maakt om te reconstrueren waar fol. ‘i’ van Buchelius’ Monumenta oorspronkelijk thuishoorde. Het katern waarin Montfoort zich bevindt, waarin twee folia en een bifolium ontbreken, lijkt echter de meest waarschijnlijke kandidaat.
Afmetingen en indeling: het boekblok van de Inscriptiones meet 283x177-180 mm. De afmetingen van de bladspiegel variëren: tekst en illustraties (veelal in twee kolommen) of alleen tekst meten normaliter tussen de 230-250x135-140 mm. Soms is slechts één kolom beschreven. Kolommen zijn verticaal gelinieerd in inkt.
Katern- of bladsignaturen zijn niet gevonden.
Custodes op fol. 40r [p. 89], 163v [p. 336], 164r [p. 337], 165v [p. 340], 166v [p. 342], 167v-170v [p. 344-350], 174r-175r [p. 357-359], 177r [p. 363], 211r [p. 415], 223r [p. 439], 224r-227r [p. 441-447], 228r-231v [p. 449-450]. M.u.v. 40r en 211r gaat het steeds om custodes in uitgebreide stukken doorlopende tekst, bv. een afschrift van een testament.
Blanco pagina’s: 8, 11-12, 14-18, 20, 24, 26, 28-30, 34, 36, 39-56, 62, 114, 116, 120, 130, 132, 138, 150, 156, 158, 162, 164, 167-170, 172, 174-180, 182-196, 198-204, 206, 209-210, 212-214, 216-218, 220, 228-232, 234-248, 250-252, 254, 256-258, 290, 293-298, 302-303, 314-316, 320-324, 329-334, 366-376, 379-380, 382-388, 392-410, 412-414, 419, 425, 428-435, 438, 457-459, 462-463.
Net als bij de Monumenta lijkt Buchelius ruimte voor een onderwerp gereserveerd te hebben, welke niet overeen komt met de indeling in katernen. Dit is bijvoorbeeld duidelijk bij fol. 224r [p. 441], waar een korte beschrijving met wapens wordt afgesloten met een horizontale lijn, waarna de tekst van de vorige folia wordt gecontinueerd.
Schrift en illustratie: Er zijn verschillende vormen van lopend schrift (titels in kapitalen), en capitalis quadrata in de weergave van grafschriften in dat schrift.
Naast de hand van Buchelius is fol. 19r [p. 27], afbeelding en tekst onder de titel Egmondae, niet geschreven door Buchelius. Naast de paginering in potlood zijn er ook korte opmerkingen in potlood op 24r [p. 57], 25r [p. 59], 25v [p. 60], 26r [p. 61], 28r [p. 65], 56r [p. 121], 120r [p. 249], 154v [p. 318].
Verwijzingen in de marge:
correcties, bv. 7r [p. 9], 32r [73], 46r [p. 101], 50v [p. 110], 62r [p. 133], 132v [p. 274], 165r [p. 339], 168r [p. 345], 170v [p. 350].
invoegingen, bv. 13r [p. 19], 15r [p. 21].
aanvullingen (soms wegens plaatsgebrek): bv. 25r [p. 59], 28r [p. 65], 29r [p. 67], 42r [p. 93], 42v [p. 94], 45v [p. 100], 57v [p. 124], 62r [p. 133], 69r [p. 147], 71v [p. 152], 125v [p. 260], 126r [p. 261], 126v [p. 262], 131v [p. 272], 132r [p. 273], 133v [p. 276], 138r [p. 285], 151v [p. 312]?, 158r [p. 325], 163r [p. 335], 164r [p. 337], 171r [p. 351]?, 223v [p. 440]; zie ook 174r [p. 357], 176r [p. 361].
verwijzingen:
34v [p. 78]: Vide fol. 71 verso [p. 152]
40r [p. 89]: Vinde dese 2 in br[ief] de anno 1454, Liber ceruleus A 121, met hare segelen, quo tempore erant in vivis subliniati ambo
42v [p. 94] 1459, register 140
43v [p. 96] Siet fol. 71 [p. 151]
50r [p. 109] Ex L[appio?]; L
67v [p. 144] Vide fol. 86 [p. 181]
149v [p. 308] Val[erius] Dessel
164r [p. 337] Siet liber 223
168v [p. 346] N.S.L
169r [p. 347] N.S.L
172r [p. 353] Monfoorts register; N.S.L
173v [p. 356] N.S.L
Verwijzingen vinden ook plaats in de tekst zelf, soms (later?) toegevoegd aan het einde van de tekst. Buchelius verwijst in de Inscriptiones ook naar zijn eigen handschriften:
40r [p. 89]: Vinde dese 2 in br[ief] de anno 1454, Liber ceruleus A 121, met hare segelen, quo tempore erant in vivis subliniati ambo.
54r [p. 117] Vide librum meum manuscriptum, m. 4 pag. 16.
63r [p. 135] Siet het Quartierboek van de Nederlandsche heeren.
75r [p. 159] Siet mijn Eerste reysboeck met het swarte omslach, s. II.
78v [p. 166] Alcmariae … vidi monumenta, quae in 2 parte Itinerarii mei expressi.
135r [p. 279] Insignia Papenbroeck cum galea, vide Librum 2 insignium (zie het Tweede wapenboek).
222r [p. 437] Vide stemma Burchiorum in meis Scedis genealogicis, libro I.
Buchelius gebruikt ook een driehoekig verwijzingsteken op 42v [p. 94] (voor een correctie), en op 72r [p. 153] (die verwijst naar de vorige pagina).
correcties worden ook gemaakt door:
de foutieve tekst door te strepen, 42v [p. 94], 56v [p. 122], 61r [p. 131], 63r [p. 135], 86r [p. 181], etc;
het gemiste toe te voegen boven of bij een regel of afbeelding, waarbij het foute woord soms onderstreept is, bv. 38v [p. 86], 57v [p. 124], 69r [p. 147], 134v [p. 278], 172r [p. 353];
de goede letters over de verkeerde letters heen te schrijven, soms met ook nog eens de correctie erboven, bv. 46r [p. 101], 71v [p. 152], 75v [p. 160], 107v [p. 224], 125v [p. 260], 136r [p. 281].
Tekstgeleding en rubrikatie: geen duidelijke indeling in hoofdstukken, maar Buchelius heeft op vijf plaatsen aangegeven waar hij met een nieuw ‘hoofdstuk’ wilde beginnen. Op fol. 2r [p. 1] Traiectensia, 15r [p. 21] Geldrica, 25r [p. 57] Hollandica, 81r [p. 171] (op een verder blanco gebleven bladzij) Brabantica en op 135r [p. 279] opnieuw Brabantica (daar refererend naar Brabant in de Zuidelijke Nederlanden).
Titel in kapitalen, niet ingekleurd. Initialen en representanten niet gevonden.
Illustratie: het handschrift bestaat grotendeels uit een weergave van de ramen, grafmonumenten en wapenborden d.w.z. weergave van tekst en voorstelling. De tekeningen van wapens en grafmonumenten zijn veelal ingekleurd (rood, geel, groen, blauw, grijs, zwart, soms in een donkere of lichte variant; roze, azuur en bruin zijn zeldzaam, paars en oranje totaal afwezig), maar niet altijd, en soms is een tekening niet afgemaakt.
Een klein aantal pagina’s beslaan het hele blad met daarbij weinig tekst (33v [p. 76], 35r [p. 79], 66v [p. 142], 67r [p. 143]).
Er zijn ook afbeeldingen van kastelen op dorpsgezichten: Abspoel (27r [p. 63]), Alcmade (27r [p. 63]), Berckenrode (66v [p. 142]), Cleef (67r [p. 143]), Coudekercken (54r [p. 117]), Croonesteyn (74r [p. 157]), Ter Does (56r [p. 121]), Heemstede (67r [p. 143]), De Leprosen buyten Haerlem (66v [p. 142]), Noordwyck binnen (30r [p. 67]), Te Sweten (56r [p. 121]), Warmont (27v [p. 64]).
De tekeningen van Berckenrode, Heemstede en de Leprosen buyten Haerlem zijn opgeplakt en aan daarna verder uitgewerkt op de pagina zelf. Andere reparaties aan de folia, vooral in het begin van het handschrift, zijn waarschijnlijk van latere datum.
Band: kalfsleer, vernieuwd in februari 1965.
Provenance: Na Buchelius’ dood werd een groot deel van zijn handschriften verkregen door Cornelis Booth en anderen. In Booth’s beschrijving van de handschriften van Buchelius (UBU Hs. 1831) staan de Inscriptiones noch de Monumenta vermeld of beschreven, maar het is zeer waarschijnlijk dat hij ze wel in zijn bezit had. In de negentiende eeuw was het handschrift in het bezit van jonkheer M. P. Smissaert (zie de beschrijving van de Monumenta). Na de dood van Smissaert werd het als Catalogus nummer 285 in april 1906 tezamen met de overige boeken en handschriften, o.a. de Monumenta, uit zijn collectie geveild door het antiquariaat van Frederik Muller (de vader van de archivaris S. Muller Fzn), en kwam zo in het bezit van de Universiteitsbibliotheek Utrecht. Zie verder beneden onder ‘De aankoop van de Inscriptiones’.
Afschriften:
1. Deel III van Engelbert van Engelen, Grafs en wapen der kerken van Uytrecht [Utrecht, Bibliotheek GAU nu HUA: IX D 20, oud sign.: 1841 (hiervoor: 1255)], p. 1-212. De rest van het boek wordt gevuld met kwartieren van adellijke families. Dit deel III heeft geen aparte titel. Het afschrift van Van Engelen (zie verder de beschrijving van de Monumenta) zet bepaalde onderdelen in een andere volgorde en laat hier en daar wat weg, maar voegt andere dingen weer toe, met name uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. Geen andere afschriften zijn bekend.
De aankoop van de Inscriptiones
Twee informanten: Gijsbert Lap van Waveren en jonkheer Carel van Rietwijk
Verantwoording Inscriptiones
Literatuur
Colofon

Kenmerken

Categorie:
  • Zonder categorie