Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Aartspriesters Hollandse zending

16 Aartspriesters Hollandse zending

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historische achtergronden
Het optreden der aartspriesters
16 Aartspriesters Hollandse zending
Inleiding
Het optreden der aartspriesters
De functie van archipresbyter in de katholieke kerk is zeer oud. In de vierde eeuw staat deze geestelijke aan het hoofd van zijn medegeestelijken, verbonden aan de bisschopskerk. Hij houdt als plaatsvervanger van de bisschop mede toezicht op de liturgie en de zielzorg. Naarmate het christendom zich verbreidt over het omringende platteland wordt de zielzorg daar meer en meer in handen gelegd van deze functionaris. De aartspriester komt aan het hoofd te staan van een doopkerk op het platteland met toezicht op de daarvan afhankelijke kerken. Hieruit ontwikkelen zich de dekenaten. Omstreeks de 11e eeuw raakt het ambt van aartspriester in de meeste diocesen op de achtergrond * 
Na de hervorming leeft de functie in de Noordelijke Nederlanden weer op, wanneer men door het cultiveren van deze en andere titulatuur de continuïteit van de oude instellingen wil benadrukken. Enerzijds kwam de indeling van de Hollandse Zending in aartspriesterschappen tegemoet aan de noodzaak tot bestuurlijke reorganisatie, een van de voornaamste doelstellingen van de apostolische vicaris Philippus Rovenius (1614-1651), anderzijds bespeuren wij hier reeds de kiemen van het later tot uitbarsting komende conflict tussen de nationale clerus van de oud bisschoppelijke clerezij en Rome.
Het aantal aartspriesterdistricten, soms de grenzen volgend van de oude bisdommen (Friesland, Groningen), soms die van de kleinere dekenaten, neemt geleidelijk in aantal toe *  . Petrus Codde noemt in zijn missieverslag aan Rome van 1701 zeventien aartspriesterschappen, maar vijf jaar later waren dit er nog vijftien. Door samenvoeging van de zeven aartspriesterdistrikten in Holland en Zeeland tot één aartspriesterschap - vermoedelijk samenhangend met de overigens zonder effect gebleven benoeming tot apostolisch vicaris van Joannes van den Steen *  - werd dit aantal verder gereduceerd tot negen, waarop het sindsdien gefixeerd is gebleven.
Het betrof de volgende districten:
1. Holland, Zeeland en West-Friesland
2. Utrecht
3. Gelderland
4. Twente
5. Salland-Drente
6. Groningen
7. Friesland
8. Kleef-Berg
9. Lingen
Het graafschap Lingen, dat bezit was van de Oranjes tot 1702, toen het door de Hohenzollerns werd geannexeerd, was overwegend katholiek en vormde een apart aartspriesterschap. Onder druk van de koning van Pruisen werd het in 1788 afgescheiden van de Hollandse Zending en toegevoegd aan het Duitse missiegebied, het zgn. Vikaraat des Nordens *  Het aartspriesterschap Kleef-Berg, voortzetting van de vroegere proosdij van Emmerik, was eveneens gedeeltelijk extra-territoriaal. Het bestond uit een Kleefs deel onder de soevereiniteit van de Hohenzollerns en een Nederlands deel, dat behoorde tot de hoge heerlijkheid van "s-Heerenberg. Samen met enkele enclaves in het Kleefse werd dit Nederlandse deel in 1808 definitief aan het aartspriesterschap van Gelderland toegevoegd. Het overgebleven mini-aartspriesterschap - voortaan Emmerik genoemd en bestaande uit slechts vier parochies: Emmerik, Elten, Griethuizen en Kellen - werd in 1821 uit het verband van de Hollandse Zending gelicht en bij het diocees Münster ondergebracht * 
Ten tijde van de apostolische vicaris is de functie van aartspriester niet veel meer als die van de vroegere landdeken, Deze twee benamingen worden dan ook door elkaar voor dezelfde functionaris gebruikt. Hij oefent toezicht uit op de geestelijkheid (missionarissen) in de staties van zijn district en fungeert als administratieve tussenpersoon tussen de apostolische vicaris en de geestelijkheid. In de loop van de achttiende eeuw krijgt deze funktie via de praktijk een zelfstandiger karakter, vooral wanneer vanaf 1727 het bestuur over de Hollandse Zending rechtstreeks wordt waargenomen door de nuntius te Brussel en de in het land vertoevende apostolische vicaris wegvalt. De bevoegdheden van de aartspriester breiden zich dan in bestuurlijk opzicht uit. Hij treedt op als administratief en bestuurlijk tussenpersoon tussen de nuntius, tevens superior - vanaf 1795 vice- superior - van de Hollandse Zending en de geestelijkheid in de staties.
Tot zijn taken behoorden onder meer: het voorbereiden en uitvoeren van overplaatsingen van geestelijken binnen het district - benoeming van pastoors door de nuntius of vice-superior gebeurt op voordracht van de aartspriester, kapelaans benoemt hij zelf -, het houden van visitaties en het uitbrengen van verslag, het geven van advies aan en het uitvoeren van bevelen van de nuntius of vice-superior. Onder zijn bevoegdheden *  vielen o.a. het uitdelen van de H. Olie, het verlenen en verlengen van dispensaties, het wijden van liturgische voorwerpen.
Daarnaast kreeg hij af en toe bijzondere bevoegdheden, zoals het geven van aflaatbrieven voor het houden van het veertig-urengebed, de verlening van de bevoegdheid om tweemaal per dag de mis te lezen (facultas binandi), het consacreren van kerken en verlening van dispensaties in bijzondere gevallen. Men moet zich van het ambt van aartspriester geen overdreven voorstelling maken *  Hij was sterk afhankelijk van de nuntius of vice-superior; deze bepaalde of hij de aartspriester al of niet met bepaalde bevoegdheden bekleedde dan wel zijn eigen invloed zo groot mogelijk wilde houden.
Bij conflicten met de vice-superior, zoals ten tijde van het bewind van Antonio Antonucci (1831-1841), die het benoemingsrecht van pastoors, in de praktijk feitelijk uitgeoefend door de aartspriesters, weer voor zich reserveerde, trokken de aartspriesters onvermijdelijk aan het kortste eind. Toen de Hollandse aartspriester Joannes van Banning uit protest aftrad (1832), plaatste Antonucci zich zelf als aartspriester aan het hoofd van diens district *  In de negentiende eeuw maakte de bemoeizucht van het ministerie voor de zaken van de rooms katholieke eredienst, die af en toe josefistisch aandeed, het de aartspriesters ook niet gemakkelijk. Door gemis aan middelen om hun gezag te handhaven is het ook moeilijk voor hen om gezag in te boezemen bij de geestelijkheid in de staties.
Aan het einde van de achttiende eeuw wordt het verlangen om de kerkelijke hiërarchie te herstellen steeds sterker onder de katholieke bevolking *  Ook de houding van de andersdenkenden verandert op dit punt onder invloed van de uit Frankrijk komende ideeën. Koning Lodewijk Napoleon stond niet onwelwillend tegenover herstel van de hiërarchie. Een in 1808 door de koning benoemde commissie, waarin o.a. de Hollandse aartspriester H.F. ten Hulscher, de Amsterdamse pastoor zou opvolgen in 1811 - en de verlichte pastoors J.H. Lexius en J.W.A. Muller zitting hadden, diende een rapport in, waarin werd voorgesteld over te gaan tot oprichting van een aartsbisdom Amsterdam met de suffragaanbisdommen Utrecht, 's-Hertogenbosch, Deventer en Groningen *  Dit streven loopt, evenals andere serieuze pogingen vóór 1853, op niets uit.
Met de troonbestijging van Willem I treedt een periode in van verregaande staatsbemoeienis met kerkelijke aangelegenheden. Diens kerkelijke politiek werd beheerst door de paternalistische gedachte dat voor een verheffing van zijn onderdanen in geestelijk opzicht de bestaande kerkelijke organisaties niet de aangewezen instellingen waren, maar dat hier voor zorg te dragen een taak was van de staat onder leiding van de vorst. Hij wilde de katholieken ver tegemoet komen, maar in ruil daarvoor moest de regering meer zeggenschap krijgen in kerkelijke zaken. Met behulp van zijn verlichte ambtenaren, onder wie de in ultramontaanse ogen beruchte referendaris Piet van Ghert, trachtte de koning deze controle in een bestuurlijke en wettelijke vorm te gieten, zonder nochtans hierin te slagen.
De Afscheiding van 1834 binnen de "koninklijke" hervormde kerk maakte dit duidelijk aan protestantse zijde, het felle verzet tegen de regeringstoeslagen voor pastoors en, in een later stadium, tegen het Collegium Philosophicum te Leuven, een van staatswege gesponsorde en gecontroleerde filosofische opleiding van seminaristen vóór hun eigenlijke theologiestudie, deden dit aan katholieke zijde *  Desondanks sloten de paus en Willem I in 1827 een concordaat, waarin de oprichting werd aangekondigd van een kerkprovincie Mechelen met zeven suffragane bisdommen: drie hiervan waren nieuw te creëren zetels, te weten Brugge, 's-Hertogenbosch en Amsterdam. Met de onderhandelingen tussen Rome en Den Haag over de uitvoering van het concordaat wilde het evenwel niet vlotten; na 1830 was de beoogde constructie om politieke redenen onuitvoerbaar geworden.
De grondwet van 1848 opende concrete mogelijkheden voor een eigen organisatie van de katholieke kerk. Wanneer dan ten slotte in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie wordt hersteld komt er automatisch een einde aan het instituut van het aartspriesterschap.
De archieven
Bewerkingsgeschiedenis
Bijlagen
Lijst van aartspriesters van Utrecht
Lijst van aartspriesters van Gelderland
Lijst van aartspriesters van Twente
Lijst van aartspriesters van Salland-Drente
Lijst van aartspriesters van Groningen
Lijst van aartspriesters van Friesland
Lijst van aartspriesters van Kleef-Berg
Lijst van superiores, vanaf 1795 vice-superiores van de Hollandse zending
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1726-1853
Toegangstitel:
Inventaris van de archieven van de aartspriesters van de Hollandse zending (1684) 1726-1853 (1927)
Auteur:
H.L.Ph. Leeuwenberg en A.M.A. van Geloven
Datering toegang:
1982
Datering bewerking:
2010
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
22,55 m oude verpakking