Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Kapittel van Sint Pieter te Utrecht

220 Kapittel van Sint Pieter te Utrecht

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Ten geleide
Voorwoord
220 Kapittel van Sint Pieter te Utrecht
Inleiding
Voorwoord
Het systeem, waarnaar deze inventaris ingericht en verdeeld is, behoeft wel enige toelichting.
Meer en meer begint zich de overtuiging op te dringen, dat men bij de ordening van een archief zoveel mogelijk de oude rangschikking daarvan moet herstellen. Ik schaar mij gaarne aan de zijde van de voorstanders van deze mening. Wil dit nu echter zeggen, dat een archivaris niets anders te doen heeft dan de oude inventarissen van zijn archief (zo nodig herzien of vermeerderd) ter perse te leggen en de stukken volgens deze handleiding te nummeren? In genen dele! Ook al houdt men geen rekening met de moeilijkheid (veelal onmogelijkheid) om de in de oude lijsten bedoelde stukken terug te vinden en te identificeren, er is een groter bezwaar: door zo te handelen zou men nagenoeg nooit een bevredigend resultaat bereiken. De bestemming van de inventarissen, die men thans van een archivaris verwacht, is een geheel andere dan die waarvoor de bewerkers van de oude lijsten deze wensten te gebruiken, en men kan dus reeds vooraf vaststellen, dat die oude lijsten thans niemand bevredigen zouden. Zij, die ze vervaardigden (een secretaris of een van zijn klerken), beoogden uitsluitend praktische doeleinden: het was hun er om te doen, de weg te vinden in de vele kasten en laden, waarin het archief gepakt was, en om gemakkelijk en spoedig daaruit de stukken te zoeken, die zij ten bewijze van het een of ander betwist recht nodig hadden.
Zo kwamen zij er gewoonlijk toe, verschillende inventarissen of lijsten van stukken te vervaardigen. In de eerste plaats een lijst van de stukken, ter secretarie aanwezig: gewoonlijk de resoluties, cartularia en pachtregisters, de rekeningen van de laatste jaren enz., in het algemeen alles, wat de secretaris nog dikwijls nodig had, dus in de regel de jongste stukken uit het archief. De oudere werden als minder belangrijk elders geborgen, dikwijls op zolders of (als men meer zorgvuldig was) in opkamertjes en afgelegen kasten. Zodoende ontstonden er lijsten "van de stukken op het kamertje boven de secretarie" of "van de kast op de achterzolder" en dergelijke meer.-Voor de charters, als de bewijsstukken van privileges en eigendomsrechten, droeg men vanouds grote zorg: zij werden in gesloten, soms ijzeren kasten bewaard; de gewichtigste werden wel eens afzonderlijk in brandvrije lokalen geplaatst; gewoonlijk is die toestand tot 1795 onveranderd gebleven *  . Men vervaardigde van deze depots, die zelden geopend werden, daar de registers in de dagelijkse behoeften voorzagen, lijsten, die een overzicht gaven van hetgeen elke lade bevatte: meestal was de verdeling van deze lijsten evenals die van de laden zelf systematisch ingericht.de losse stukken werden, wanneer het archief omvangrijk was, gewoonlijk in de lengte toegevouwen tot pakjes verenigd, die allen één onderwerp betroffen, dat op de buitenkant aangetekend was; waren er weinig losse stukken aanwezig, dan bleven ze meestal eenvoudig zwerven of werden later alle te samen in een groot pak gebonden, terwijl de enkele belangrijke stukken bij de charters geborgen werden. Oude inventarissen van losse stukken zijn zeldzaam.
Uit de wijze, waarop deze inventarissen waren ingericht, blijkt duidelijk, dat zij alleen vervaardigd waren met het doel om personen, goed bekend met de inrichting van de corporatie, waartoe zij behoorden, een leidraad bij het zoeken te leveren: de aanduidingen zijn uiterst kort en summier. Omschrijvingen, als:"diverse littere de bonis in N", "diverse recognitiones locationum terrarum in etc.", "processus contra A de decimis in B" voor pakken charters zijn niet zeldzaam; aanwijzigingen als "coninc Willaems brief", "den brief van der stede van N beroerende tveer", "een brief van 10 ponden 's jaers uut dat goet A" komen voor, en gehele series en pakken worden soms als "oude rekeningen van de Grote kamer", "diverse stucken betreffende Drenthe" geregistreerd.
Dergelijke lijsten zijn voor de tegenwoordige behoeften geheel onvoldoende. Zij, die thans archief-inventarissen raadplegen, zijn personen, in alle delen van het land en zelfs in het buitenland verspreid; hun is het niet in de eerste plaats om het bewijs van een geldelijk voordeel aanbrengend recht, maar om de kennis van oude toestanden, niet altijd die van de betrokken corporatie alleen, te doen. Men mag bij hen niet onderstellen een nauwkeurige kennis van het wezen en de goederen van de bedoelde corporatie, zoals de secretaris die bezat: reeds daaruit valt dus af te leiden, dat de oude inventarissen behoren herzien en in bijna alle gevallen geheel opnieuw gemaakt te worden. Er is meer: de makers van de oude inventarissen, hoezeer in hun eigen corporatie veel beter thuis dan wij, misten bijna altijd de kennis van oude kerkelijke- en rechtstoestanden, die onontbeerlijk is voor het juist verstand van de oudste, voor ons belangrijkste stukken: hun omschrijvingen zijn dus veelal onbegrijpelijk en niet geheel nauwkeurig.
Doch niet alleen de beschrijving van elk nummer, de gehele inrichting en verdeling *  van de oude inventarissen passen voor onze behoeften niet. De archieven zijn uit hun oude verblijfplaatsen te voorschijn gebracht, zij liggen niet meer "op het kamertje boven de secretarie" of "in de kast op de achterzolder", en de verdelingen van de oude lijsten zijn dus voor ons waardeloos geworden. Ja, zelfs al liggen zij nog in die verschillende bergplaatsen, het is voor iedereen (behalve voor de archivaris, die de stukken op verlangen moet voorleggen) geheel onverschillig, waar de archieven geborgen zijn, en het is zelfs zeer ondoelmatig en uiterst lastig voor hen, die de inventarissen raadplegen, om de bijeenbehorende stukken te moeten zoeken in drie verschillende delen van de inventaris, naar gelang zij op perkament of op papier, op een los blad of in een deel geschreven zijn. De scheidsmuur tussen delen, losse stukken, charters en kaarten, die in werkelijkheid moet blijven bestaan, daar de aard van iedere soort een verschillende bergplaats vereist, behoort dus (als voor de gebruiker waardeloos en hinderlijk) in de inventaris te vervallen.
Er is nog een ander bezwaar tegen het geheel herstellen van de oude orde van een archief: die "oude orde" is meestal niet de oudste. Naarmate de inrichting van een corporatie veranderd werd, zijn afdelingen van het archief, die geheel niet bijeen behoren, bij elkaar gevoegd en langzamerhand samengesmolten. Zo heeft het contract tussen het kapittel van S. Pieter en de proost in 1437 (nr. 784), waarbij de proosdij-goederen onder beheer van het kapittel gesteld werden, aanleiding gegeven, dat de archieven van de proosdij, die gewoonlijk in een kapittel geheel op zich zelf stonden, ja in sommige kapittelarchieven geheel ontbreken, aan het kapittel overgegaan en zelfs met die van de Grote fabriek samengesmolten zijn. Is het nu wenselijk, in een wetenschappelijke inventaris deze combinatie van hetgeen niet bijeenbehoorde (een uiting van het streven naar vereenvoudiging, dat ten laatste op de samenvoeging van alle kamers van beheer onder één rentmeester uitliep) ook voor de vroegere tijden, toen zij niet bestond, over te nemen?-Zo heeft het feit, dat het kapittel langzamerhand alle vicarieën inkocht ("acquireerde") en feitelijk ophief, de rekeningen van de gemene vicarissen, die vroeger niets met het kapittelarchief te maken hadden, daarin gebracht en de rekeningen van de "geacquireerde vicarieën" bij de rentmeester gebracht, terwijl vroeger de vicarie-goederen bij aanwezigheid van de titularissen geheel niet in de kapittel-rekeningen vermeld, bij afwezigheid door de Grote fabriek verantwoord werden. Zal men nu daarom alles, wat de tot lang na de hervorming geheel op zich zelf staande vicarie-goederen betreft, brengen tot het beheer van de rentmeester van het kapittel? Immers neen!
Is derhalve de oude rangschikking van de archieven voor ons van geen belang ? hebben de oude inventarissen voor ons geen waarde meer? Volstrekt niet! De plaats, waar een stuk door tijdgenoten geborgen werd, leert ons dikwijls de inhoud beter begrijpen: zo bewijst b.v. de omstandigheid, dat het charter nr. 527 over de uitwaterenden te Spaarndam geborgen was in de lade met het opschrift: "De bonis in Hermelen, Reyerscoop, Bylevelt etc." *  , wie die uitwaterenden waren, -zo noodzaakt de wetenschap, dat het charter van de bekende Gerrit Alewijnsz. (nr. 237) geborgen was in de lade: "De bonis prope Dordracum etc." *  ons, dit bij de charters over de goederen van het kapittel in de Grote waard te brengen, terwijl men het anders allicht bij de goederen van de door Jan van Leyden gestichte vicarie van S. Jan Baptist zou geplaatst hebben, -zo kan het feit, dat een koopcontract geborgen was op de finantiekamer van een stad of in de secretarie van een schepenbank, uitmaken, of het stuk bij de eigendomsbewijzen van de stad of in een bundel processtukken behoort en zodoende de weg wijzen naar de plaats, waar het opgenomen moet worden en wellicht van groot belang is in verband met andere stukken.
Doch ook afgezien van deze details, is de kennis van de oude orde van een archief voor ons van groot belang. Wij kunnen ons daarvan nooit geheel losmaken, en voor een consequente ordening van het archief moeten wij dus weten, door welke beginselen zich de oude beheerders van het archief bij de verdeling daarvan lieten leiden. Hoofdzakelijk geldt dit voor de ordening van de losse stukken. Wanneer een corporatie de inkomende stukken en de minuten van de uitgaande bij de registers van de daarover genomen besluiten gevoegd heeft, -of wanneer zij gemeend heeft, alle inkomende brieven chronologisch in een afzonderlijke reeks te moeten verzamelen, -of wel wanneer zij er de voorkeur aan gegeven heeft, de losse stukken, betrekking hebbende op de behandeling van elke bepaalde zaak, in een afzonderlijke bundel te verenigen, dan zou het mijns inziens verkeerd zijn, deze orde thans te verstoren en door een andere te vervangen. Wij lateren, altijd minder volkomen op de hoogte van de administratie en van de verschillende voorvallen dan de deskundige tijdgenoten, kunnen hun werk, wanneer dat met zorg en volgens bepaalde beginselen gedaan is, onmogelijk verbeteren: voor het scheppen van de nieuwe serie zijn dikwijls de nodige elementen niet meer voorhanden, altijd slechts gedeeltelijk herkenbaar, zodat wij noodzakelijk iets onvolledigs en onnauwkeurigs in de plaats van het in zijn soort volmaakte, dat ons overgeleverd is, moeten stellen.
En daarbij heeft het veranderen van de oude rangschikking van de losse stukken het niet geringe bezwaar, dat, zo dikwijls in oude stukken naar een van de vroeger gevormde bundels en series verwezen wordt, die verwijzing voor ons onverstaanbaar wordt. Zo zouden wij zeer zeker verkeerd doen, het "register van de notabele instrumenten", de verzameling van de merkwaardigste bijlagen van de notulen van het kapittel van S. Pieter (nr.55 van deze inventaris) uiteen te nemen (hoewel het gedeeltelijk nog niet gebonden is) en die met enige stukken uit de serie inkomende brieven tot een geheel van bijlagen bij de kapittel-notulen te verenigen, want 1o wordt de eerstgenoemde, door de secretaris bijeengebrachte verzameling meermalen in de notulen aangehaald, 2o zou er een groot getal brieven overblijven, die niet in de notulen vermeld zijn en dus bezwaarlijk ergens geplaatst zouden kunnen worden, en 3o de serie bijlagen bij de notulen zou noodzakelijk onvolledig zijn, want de minuten van de uitgaande brieven van het kapittel zijn niet bewaard. Tegen het behoud van de oude orde bestaat bovendien geen bezwaar: hij, die onderzoekingen in het archief wenst in te stellen, kan thans, wanneer hij de in deze inventaris na de notulen geplaatste series raadpleegt, even goed zijn weg vinden als anders het geval zou zijn. Alles pleit dus voor het behoud van de oude orde, en eerst dan zouden wij mijns inziens vrij zijn en zou het nuttig zijn de losse stukken in de orde te rangschikken, die ons het beste dunkt, wanneer de oude orde geheel en onherstelbaar verstoord was.
Toch is ook dan nog deze vrijheid enigszins beperkt. Wij kunnen een archief niet indelen als een bibliotheek of een andere door de willekeur van de bezitter samengebrachte verzameling: een archief is een organisch geheel, dat uit en met de corporatie, waaraan het behoort, gegroeid is. Elke tak van beheer van de corporatie had haar afzonderlijk archief, bestaande uit de bij haar inkomende en de minuten van de van haar uitgaande stukken. In de door elk departement *  gehouden registers, in de door hetzelve afgelegde rekeningen komen natuurlijk alle onderwerpen, waarover zich de bevoegdheden van het departement uitstrekken, ter sprake: wil men dus niet het bijeenbehorende uiteenrukken en de gezonde orde verstoren, dan behoort men ook de losse stukken, behorende tot elk departement, bijeen te houden of, zo zij verspreid zijn, te herenigen met de daartoe betrekkelijke registers en banden. De inventaris zal zodoende vanzelf een overzicht geven van het samenstel van de gehele corporatie en verdeeld zijn in zovele afdelingen als zij departementen van beheer bezat. Daar elk van die departementen oorspronkelijk een afzonderlijk archief bezat of had behoren te bezitten (bij kleine corporaties was de scheiding meestal niet streng en werd het gehele archief dikwijls bijeengeplaatst), kan men echter de orde, waarin deze verschillende archieven op elkaar moeten volgen, zelf vaststellen zoals men dat het best oordeelt.
De slotsom van deze overwegingen is dus, dat men bij de regeling van een archief slechts bij grote uitzondering, wanneer de oude rangschikking en inventarisering bijzonder zorgvuldig heeft plaats gehad, kan volstaan met het herstellen van de oude orde en het afdrukken van de oude inventaris. Gewoonlijk behoort men het archief opnieuw te regelen en te inventariseren, en in die inventaris gelijkelijk alle stukken, in welke vorm zij ook opgemaakt zijn, in één orde te plaatsen. Bij die regeling is men vrij in de rangschikking van de gebonden delen, mits men zorg draagt de stukken, tot elk departement van beheer behorende, afzonderlijk te plaatsen, en daarbij de vroeger in dezelfde afdeling van het archief behorende losse stukken op te nemen. Het oude systeem van rangschikking van de losse stukken in bundels *  behoort behouden te blijven. Over het algemeen moet men bij de nieuwe regeling de oude inventarisatie nauwlettend in het oog houden en die niet zonder noodzaak veranderen *  .
Van deze beginselen ben ik uitgegaan bij de regeling van het archief van het kapittel van S. Pieter *  . De oude inventarisatie van dit archief was hoogst eenvoudig. Er bestaan twee lijsten uit de 18e eeuw, getiteld: "Register van de Secretarye" (8 nummers en enige ongenummerden) en "Op de bovenste plank" (en "op de tweede plank") "boven de papierekas" (42 nummers en enige ongenummerden). Deze lijsten vermelden op hoogst summiere wijze de boekdelen uit de 17e en 18e eeuw en enkele oudere; de oudste registers werden waarschijnlijk ergens op een zolder geborgen.
Men vindt in dit archief buitengewoon weinig losse stukken: zij zijn denkelijk opgeruimd. Enkele pakken zonder de minste orde, die met een touw samengebonden waren, wellicht het resultaat van een finale opruiming van de archiefkasten, een paar andere pakken, die schijnen te beantwoorden aan de nummers, in de inventaris omschreven als "Oude instructin en papieren Drenthe rakende, mitsgaders verbalen" enz., gaven generlei leidraad voor de nieuwe inventarisatie en moesten geheel opnieuw geregeld worden.
Van de kaarten bestaat geen oude inventaris: ze zijn zelfs vermengd met de kaarten van de vier andere Utrechtse kapittels in 1843 van het domeinbestuur overgenomen *  volgens een eenvoudige lijst daarvan, alfabetisch gerangschikt volgens de namen van de plaatsen.
De charters van het kapittel waren echter bijzonder goed geregeld. Zij waren geplaatst in een kast met 8 afdelingen (gemerkt A-H), die elk 10 laden (gemerkt I-X) telden en een doorlopende serie vormden. Daarin waren geborgen: de charters betreffende de landerijen van het kapittel, geografisch verdeeld, zodat elke lade (of elke serie laden, zoveel als er voor iedere afdeling nodig waren) bevatte de "Litere proprietatis bonorum in Bruekelen, Bruekeleveen et Thienhoven" *  (A I-V), die betreffende "Abcoude, Vinckeveen, Ter A, Cortrijck, Bartengen, Cockengen et Deenmercken" (A VI), -"Westbroeck, Oestveen, Achtienhoven" (A VII) enz.; ook de huizen van het kapittel in de stad waren daarbij opgenomen (C V-IX). Dan volgden de tienden (F V-IX), de rentebrieven (F X-GIII), de testamenten en fundaties (G IV-IX), de stukken "de prepositura et incorporatione eiusdem ac thesauraria" *  (G X-HII), de statuten (H III en IV), de "privilegia et jura ecclesie Sancti Petri" *  (H V en VI) en de stukken "concernentia episcopatum Traiectensem" *  (H VII-X). Het vervolg daarop vormden zes kistjes, waarvan drie (gemerkt Prima, Secunda en Tertia cista) de stukken "concernentia jura quinque ecclesiarum et statuum" *  borgen, terwijl de drie andere (gemerkt Cista anterior, media en posterior) de charters betreffende de Burense tienden bevatten.
Toen de laden van de grote kast allengs vol werden, richtte men daarnaast een kleinere archiefkast, de "Parva archiva", in, die de minder gewichtige stukken bewaarde in dezelfde orde als de hoofdkast. De laden Af bevatten onder algemene omschrijvingen "diverse recognitiones locationum de terris capituli sitis in etc.": de pachtbrieven van de aan het kapittel behorende landerijen, voor zover daarvoor in de grote kast geen plaats was. In de laden H, I. L en M waren geborgen de charters over de "bona vicariorum in ecclesia sancti Petri ad altare sancti etc." *  , onder de hoofden van de verschillende vicarieën verdeeld. In de lade N eindelijk vond men de charters over de "bona pauperum" *  , terwijl lade O "diverse caerten"-waarschijnlijk de kaarten van landerijen van de kapittelsbevatte. Van de inhoud van alle laden en kistjes werd een lijvige inventaris vervaardigd, die nog bestaat en waaraan ik het voorgaande ontleend heb.
Inderdaad was deze verdeling zeer praktisch, en ik ben dan ook begonnen met ze zoveel mogelijk te herstellen, -zoveel mogelijk, want er is bij de oude rangschikking één onverklaarbaar verzuim gepleegd: de charters zijn wel allen in dorso *  van letters en nummers voorzien, maar deze komen niet overeen met die van de laden, waarin ze thuis behoren, en hebben dus blijkbaar op een andere, vroegere rangschikking betrekking. Toen de oude orde ten koste van langdurige onderzoekingen hersteld was, heb ik alle charters opnieuw beschreven. Ook bij die beschrijving heb ik in zoverre het voorbeeld van de oude inventaris gevolgd, dat ik de pacht- en erfpachtbrieven, betrekking hebbende op dezelfde stukken grond, in één nummer heb trachten te verenigen. Geheel kon ik dit doel niet bereiken: gaarne had ik de stukken, betrekking hebbende op hetzelfde perceel, allen bijeengevoegd en van de andere afgezonderd in één nummer beschreven. Doch zelfs afgezien van de onoverkomelijke moeilijkheden, die het splitsen en combineren van percelen voor de herkenning van elk stuk leverden, kon wel in verreweg de meeste, maar toch lang niet in alle gevallen met zekerheid vastgesteld worden, met welk perceel men te doen had, daar de belendingen natuurlijk in de loop van de tijden telkens veranderd waren. Teneinde derhalve zeker te zijn, dat ik geen vergissingen zou begaan, heb ik er mij toe moeten bepalen, de pachtbrieven van de landerijen in elk gerecht samen te voegen.
Ik meende zelfs iets verder te mogen gaan, en ook de charters, die eenvoudig de koop of de verkoop van een perceel land door het kapittel vermeldden, volgens de gerechten bijeen te kunnen voegen * 
Blijkens de inventaris is deze scheiding van de charters door het kapittel oorspronkelijk niet toegepast. Uit deze rangschikking en uit het bestaan van algemene pachtregisters van de landerijen van het kapittel tot 1695 toe (no. 434) schijnt te blijken, dat de verschillende kameraars van het kapittel oorspronkelijk de bevoegdheid tot het verhuren van de landerijen misten en dat hun werkkring zich tot het innen van de pachtgelden bepaalde. In overeenstemming daarmee zullen de eigendomsbewijzen en huurcelen niet onder de kameraars berust hebben. Ook al mocht het blijken, dat later aan de kameraars de bevoegdheid tot het verhuren van landerijen verleend is (waarvoor het bestaan van afzonderlijke pachtregisters van de Grote en Kleine kamers sinds 1697/8, no. 166 en 169 van deze inventaris, pleit), dan nog is het niet waarschijnlijk dat men de volgens de oude inventaris aangenomen rangschikking van de charters veranderd en de eigendomsbewijzen tussen de kameraars verdeeld heeft: deze arbeid was reeds in 1695 onuitvoerbaar en het beheer van beide kamers was toen reeds lang bij één kameraar geconcentreerd.de door mij gevolgde methode heeft alleen bezwaar bij de goederen van de proosdij: vele landerijen van de (bij het kapittel geïncorporeerde) proosdij zijn niet als zodanig in de charters aangeduid. Ik heb mij ertoe moeten bepalen, diegenen, waar dit wel het geval was, onder IV A 7 bijeen te brengen; denkelijk schuilen nog wel meer landerijen van de proosdij onder die van het kapittel..
Er scheen mij geen reden te bestaan, om dergelijke stukken, die, wanneer ze op papier geschreven zijn, in chronologische orde in omslagen bijeenverzameld worden, afzonderlijk te beschrijven, omdat zij op perkament geschreven en van zegels voorzien zijn. In een enigszins omvangrijke inventaris belemmert de stuksgewijze beschrijving van een zo groot aantal merendeels onbelangrijke stukken het overzicht en het zoeken, terwijl het vrij wel nutteloos mag heten. Voor hen, die uit dergelijke stukken oude plaatselijke toestanden en rechten van particulieren willen opdelven, is de door mij gevolgde rangschikking dikwijls nog gemakkelijker dan een stuksgewijze beschrijving; voor de historicus is een chronologische lijst van de oude stukken veel doelmatiger, waarvoor ik op andere wijze hoop te zorgen.
De beschrijvingen, op deze wijze van de charters vervaardigd, voegde ik bij de vroeger van de delen, de losse stukken en de kaarten opgestelde titels. Natuurlijk moest het kader toen enigszins uitgebreid worden: verschillende afdelingen, waaronder boekdelen gerangschikt moesten worden, kwamen onder de charters niet voor (b.v. die over de kamers van beheer van het kapittel). Ik ben bij de vaststelling van het definitieve kader te rade gegaan met de oude inrichting van het kapittel en heb dienovereenkomstig het archief in de vijf in de inventaris aangenomen hoofdgroepen verdeeld. Deze verdeling is naar het mij voorkomt rationeel en duidelijk, en zij houdt tevens rekening met de oude toestand, in zoverre al hetgeen oorspronkelijk tot het kapittel behoorde in de drie eerste hoofdafdelingen is bijeengebracht, terwijl de goederen, die van ouds niet direct door het kapittel beheerd, doch later daarbij min of meer ingelijfd werden, in de vierde hoofdafdeling voorkomen, en de vijfde hoofdafdeling alle stukken bevat, die niet op het kapittel betrekking hebben, maar om de een of andere reden in het archief gedeponeerd werden. Met de volgorde van de laden van de charterkast meende ik, als iets geheel toevalligs, geen rekening te moeten houden; de inhoud van elke lade is echter zonder uitzondering bijeengebleven.
Dit is alleen niet het geval met de "privilegia et jura ecclesie", die bleken op allerlei verschillende onderwerpen betrekking te hebben *  . (o.a. dikwijls op schenking van parochiekerken, terwijl men blijkbaar vergat, dat deze oorkonden de rechtstitel bevatten voor het bezit van de daarbij behorende tienden), -met de statuten, die, weinigen in getal, betrekking bleken te hebben op zéér verschillende onderwerpen, als: de rechten van de kanunniken, het beheer van de goederen, de regeling van de kerkdienst enz., zodat het beter scheen, ze bij de daarover handelende rubrieken te voegen, en met de stukken over de "jura quinque capitulorum et statuum" *  , een zeer gedecimeerde rubriek, die bestond uit twee geheel verschillende afdelingen: 1o de besluiten, door de vijf kapittels over de inrichting en de rechten van elk kapittel genomen, die dus behoorden bij de andere over dit onderwerp handelende stukken, hoewel ze toevallig uitgingen van de vijf kerken, niet (zoals de andere) van elke kerk afzonderlijk, en 2o de stukken betreffende het beheer van de geldmiddelen enz. van de kapittels als leden van de Statenvergadering, een onderwerp, dat zonder bezwaar bij de zéér gesmaldeelde rubriek, "concernens episcopatum Traiectensem" *  kon gevoegd worden.
Is het dus volkomen zeker, dat een afzonderlijke afdeling als onze rubriek IV, behelzende alle stukken over de "goederen, behorende bij het kapittel, doch onder afzonderlijk beheer geplaatst", in het oude kapittelarchief niet bestaan heeft noch zelfs kon bestaan, daar de hieronder verenigde goederen onder geheel verschillende beheerders geplaatst waren (de proosdijgoederen onder de proost, later onder de kameraar van de Grote fabriek, de vicariegoederen onder de respectieve vicarissen, de goederen van de gemeen vicarissen onder de kameraar van de gemene vicarissen, en de armengoederen onder speciale beheerders, later onder de rentmeester van het kapittel, doch in een geheel afzonderlijke administratie), dit levert geen bezwaar: de oude orde is toch in zover behouden, dat men onder IV A terugvindt de inhoud van de laden G X-HII, E II-VII *  (Drenthe), E VIII (Twente) en D III-V (Brummen), -onder IV B de laden van de Parva archiva H-M, - onder IV C het vroeger niet in het kapittelarchief berustende archief van de gemene vicarissen, - onder IV D de lade van de Parva archiva N. Zo is het bij alle rubrieken gesteld. Naar het mij voorkomt, is daardoor genoegzaam voldaan aan de eis, dat de nieuwe regeling niet lichtvaardig de oude rangschikking moet verstoren, wanneer die met zorg en met oordeel is gemaakt: niet op de toevallige volgorde van de onderdelen toch, maar op de samenstelling van die onderdelen zelf komt het aan.
Ik hoop er thans in geslaagd te zijn, de niet gemakkelijke vraag, hoe een kapittelarchief gerangschikt behoort te worden, te beantwoorden op een wijze, die rekening houdt met de zeer ingewikkelde inrichting van zulk een lichaam, zonder de helderheid en het gemakkelijke gebruik van de inventaris te benadelen. In hoofdzaak zullen ook de archieven van de andere kapittels op dezelfde wijze kunnen behandeld worden: de onderlinge verschillen toch van de kapittels en hun archieven zijn niet belangrijk. In één opzicht zal echter deze inventaris denkelijk niet bevredigen: zij, die gewoon zijn in een inventaris te vinden een chronologische lijst van alle charters, zullen zich teleurgesteld zien. Inderdaad is dit voor de oudere charters (vóór de overdracht van de temporaliteit in 1528) een bezwaar; ik meende echter daarom alleen mijn systeem niet te moeten veranderen, te meer daar ik dan genoodzaakt zou zijn, ook de bijna geheel waardeloze charters na 1528 allen stuksgewijze te beschrijven. Op andere wijze hoop ik echter hierin te voorzien, en wel zó dat aan het geopperde bezwaar op nog meer voldoende wijze wordt tegemoet gekomen. Zij, die een chronologische lijst van alle voorhanden charters verlangen, zijn daardoor slechts ten halve gebaat, zolang zij niet tevens lijsten bezitten van de gewoonlijk zeer talrijke charters, die niet meer in orginali voorhanden, doch in de registers afgeschreven zijn. Dergelijke lijsten behoren echter mijns inziens niet in een inventaris, waar zij moeilijk een passende plaats kunnen vinden: het opstellen
daarvan komt eerst in aanmerking bij het voorbereiden van de uitgave van een oorkondenboek. Aan zulk een uitgave kan echter hier nog niet gedacht worden voordat alle inventarissen verschenen zijn; en daar derhalve het oorkondenboek zich nog vele jaren zal laten wachten, meende ik op andere wijze in de bestaande behoefte voorlopig te kunnen voorzien. Ik stel mij voor, nog in de loop van 1886 een deeltje ter perse te leggen, bevattende de "Regesten van het kapittel van S. Pieter", dat tevens het 1e deel zal zijn van een serie "Bijdragen voor het oorkondenboek van het Sticht van Utrecht" *  . Daarin zal opgenomen worden de chronologische lijst van alle charters vóór 1528, die hetzij in orginali hetzij in afschrift (Vooral in het Cartularium en het Kamerboek, N. 1 en 3 van deze inventaris) in het kapittelarchief voorhanden zijn. De uitgave van deze lijst zal thans niet veel moeite kosten, daar alle orginele charters reeds, toen zij voor deze inventaris bewerkt werden, tegelijk met het oog op dit doel afzonderlijk beschreven zijn; alleen de in dit geval niet talrijke registers
blijven dus ter bewerking over. Door de uitgave van deze lijst *  zal tevens de uitgave van een oorkondenboek niet alleen voorbereid, maar ook belangrijk vereenvoudigd worden. Het schijnt toch niet raadzaam, daarin alle charters af te drukken (reeds in orginali zijn er hier meer dan 20.000 voorhanden): de talloze eigendomsbewijzen van de kapittels schijnen daar niet op hun plaats. Is nu eenmaal de verschijning van alle inventarissen van de hier bewaarde archieven door de uitgave van evenzovele lijsten van regesten gevolgd (waarop dan nog lijsten van regesten van elders bewaarde charters en van de reeds gedrukte charters moeten volgen), dan zal men bij de uitgave van het oorkondenboek slechts een oordeelkundige, op een vast systeem gegronde keus daaruit behoeven te doen, terwijl de minder belangrijke charters geacht kunnen worden door de publikatie van het regest voldoende bekend te zijn gemaakt; de druk van het oorkondenboek kan dan geleidelijk voortgaan. Moge het mij slechts gegeven zijn, dien tijd te beleven!
Terwijl de hier beschreven wijze van handelen voor de inventarisatie van het archief van St. Pieter reeds sedert een paar jaren door mij vastgesteld was en daarnaar gehandeld werd, was het mij een voldoening te bemerken, dat men zich schijnt voor te stellen, op het Rijksarchief *  bij de bewerking van het archief van de Staten-Generaal een in hoofdzaak geheel dergelijke methode te volgen. De onlangs verschenen wetenschappelijke toelichting van die methode *  stelt zich toch ten doel: 1o het uitgeven van een korte systematische inventaris, in aansluiting aan de oude orde van het archief; 2o de bewerking van een chronologische lijst van regesten van de inhoud van de besluiten met hun bijlagen. Langs verschillende weg en voor geheel verschillende archieven is men dus, onafhankelijk van elkander, mutatis mutandis tot hetzelfde resultaat gekomen. * 
Utrecht, Januari 1886.
S. Muller Fz.
Bijlage
Regesten
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1119-1818
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van het kapittel van St. Pieter te Utrecht 1119-1818
Auteur:
S. Muller Fz.
Datering toegang:
1886
Datering bewerking:
1994
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Omvang:
1726 charters; 63 bladen kaarten; 18 bladen tekeningen; 44,9 m zuurvrije dozen
Rubrieken: