59 College van Curatoren van de Rijksuniversiteit Utrecht
Uitleg bij archieftoegang
Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.
Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:
• Kenmerken van het archief • Inleiding op het archief • Inventaris of plaatsingslijst • Eventueel bijlagen
De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.
De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.
De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.
Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.
59
College van Curatoren van de Rijksuniversiteit Utrecht
In 1815 werd de Utrechtse universiteit een van de rijksinstellingen voor academisch hoger onderwijs. Het bestuur van de universiteit werd sindsdien in handen gelegd van een college van curatoren, kortweg "curatoren" genoemd. De geschiedenis van de Utrechtse universiteit, waarover een omvangrijke literatuur bestaat * , gaat echter veel verder terug. Het officiële jaar van oprichting is 1636. In de periode van 1636 tot 1815 berustte het bestuur over de academie bij de vroedschap van Utrecht, die vrijwel bindende adviezen voor zijn besluitvorming ontving van een commissie bestaande uit de Utrechtse burgemeesters en de gecommitteerden tot de academische zaken. *
Voor de periode sedert 1815 is de volgende overzichtsliteratuur van belang: G.A. Evers, Lijst van gedrukte geschriften over de Rijksuniversiteit Utrecht (3 dln; Utrecht, 1937-1952); G.W. Kernkamp e.a., De Utrechtsche universiteit 1636-1936 (2 dln; Utrecht, 1936) dl 2; H.W. von der Dunk e.a., Tussen ivoren toren en grootbedrijf; De Utrechtse universiteit 1936-1986 (Maarssen, 1986).
Men zie hiervoor de bronnenuitgave van J.A. Wijnne en L. Miedema, Resolutlën van de vroedschap van Utrecht betreffende de academie 1632-1812. Werken Historisch Genootschap, nieuwe serie, 52 (Utrecht, 1888). Zie ook S. Muller Fz., Catalogus van het archief van de stad Utrecht, tweede afdeling (Utrecht, 1890) 95-96; derde afdeling (Utrecht, 1884) 120.
Binnen de Utrechtse stedelijke periode van de universiteit vormden de jaren 1811-1813 een intermezzo. Op bevel van Napoleon werd de academie gedegradeerd tot école secondaire. In 1813 werd de academie op de oude voet hersteld onder de naam "Herstelde stedelijke academie". Bij besluit van de soevereine vorst Willem I van 10 februari 1814, werden de hogescholen, dus ook die te Utrecht, weer bevoegd verklaard om zelfstandig academische graden te verlenen.
In 1815 bepaalde koning Willem I, dat de academie van Utrecht naast die van Leiden en Groningen "landshogeschool" zou zijn, dus een rijksinstelling * Onder de titel van "landshogeschool" zou de Utrechtse academie van de athenea te onderscheiden zijn door een aantal kenmerken. De kwaliteit van het onderwijs diende hoger te zijn. De hogeschool bezat het recht om graden toe te kennen. De professoren ontvingen bijzondere rechten. Tegenover de rechten der studenten stonden ook de maatregelen tot handhaving van de tucht. Bestuur, beheer en organisatie werden in wettelijke bepalingen vastgelegd. De rijksoverheid verplichtte zich om begroting en budget over alle delen van het onderwijs zodanig te verruimen, dat uitbreiding en bloei van de hogeschool werden bevorderd. De hogeschool onderscheidde zich ook door de inrichting van haar bestuur. Dat werd in handen gelegd van een college van curatoren.
Koninklijk Besluit van 2 augustus 1815, nr. 14, Staatscourant 1815, nrs. 242-243. In de geschiedenis van de rijksuniversiteiten staat dit K.B. bekend als "organiek besluit". Ook komt de term "organisatie-besluit" voor. Koninklijke besluiten, wetten en ministeriële beschikkingen golden voor alle drie de rijksuniversiteiten: Leiden, Groningen en Utrecht.
Dit college opende zijn reeks vergaderingen met een constituerende vergadering op 3 november 1815. Op maandag 6 november vond de inwijding van de hogeschool plaats. * . Toen in 1876 de nieuwe wet op het hoger onderwijs werd ingevoerd * , bleef het college van curatoren in zijn bevoegdheden en taken gehandhaafd, zij het dat deze voortaan wat minder gedetailleerd in de wet stonden omschreven. Per 1 oktober 1877 werd het gehele herbenoemde college geïnstalleerd, nu niet meer als bestuurders van de hogeschool, maar van de rijksuniversiteit * . Het college werd opgeheven bij de invoering van de wet op de universitaire bestuurshervorming op 1 januari 1972.
Inv. nr. 1, 1-8.
Wet op het hoger onderwijs van 28 april 1876, Staatsblad, 102.
Inv. nr. 11, 308. Over de organisatie van de rijksuniversiteit is nog bruikbaar met uitzondering van de beschouwingen over de afhankelijkheid van de rijksoverheid en over het corporatisme: C.J.A. de Ranitz, De rechtspositie van de rijksuniversiteit en van haar elementen (Alphen aan den Rijn, 1938).
Inventaris van het archief van het College van Curatoren van de Rijksuniversiteit te Utrecht 1815-1954 (1971)
Auteur:
C.A. van Kalveen
Datering toegang:
1986
Datering bewerking:
2012
Openbaarheid:
Op inv.nrs. 2773-3382 is met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een openbaarheidsbeperking van 75 jaar van toepassing. Eerdere inzage in voornoemde inventarisnummers is slechts mogelijk na schriftelijke toestemming van de secretaris van de Universiteit Utrecht