Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Rijksarchief in de provincie Utrecht 1826-1963

60-1 Rijksarchief in de provincie Utrecht 1826-1963

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis
60-1 Rijksarchief in de provincie Utrecht 1826-1963
Inleiding
Geschiedenis
Op 25 februari 1803 ontving het departementaal bestuur van Utrecht een brief van de archivarius der Bataafse Republiek, Hendrik van Wijn *  . Van Wijn was een jaar daarvoor als zodanig aangesteld. Hij had als taak gekregen het bijeenbrengen van de voor de vaderlandse geschiedenis en letterkunde belangrijkste charters van vóór 1648 en hij moest visie en inspektie nemen van dergelijke stukken aanwezig bij de besturen van de respective voormaals geunieerde gewesten. Voor een als eenling opererende Van Wijn was dit een onmogelijke opgave. Vandaar zijn verzoeken aan de departementale besturen om hem inventarissen of lijsten van de oude gewestelijke staatspapieren toe te sturen. Het verzoek aan Utrecht was vervat in bovengenoemde brief. Eraan gevolg gevende benoemde het departementaal bestuur op 13 april 1803 de Utrechtse schepen Petrus van Musschenbroek tot archivarius honorair van het departement van Utrecht *  . 17 oktober daaropvolgend werd hij tevens aangesteld als tijdelijk archivaris van de stad Utrecht. Zo tijdelijk was die funktie echter niet, want nog in 1816 schrijft hij aan Van Wijn dat hij nog steeds stadsarchivaris van Utrecht is *  . Tegen een jaarwedde van fl. 150,- werd Van Musschenbroek geacht zich in zijn spaarzame vrije uren bezig te houden met de inventarisatie van het oude statenarchief en een korrespondentie daarover te onderhouden met Van Wijn.
Petrus van Musschenbroek werd geboren op 9 september 1764 te Utrecht. Aan de Utrechtse universiteit volgde hij kolleges in de rechten bij de hoogleraren Roorda en Bondam. Vooral deze laatste was van grote invloed op Van Musschenbroeks latere leven. Bondams passie voor oude archieven inspireerde hem tot het aanleggen van een uitgebreide verzameling van oude Vaderlandsche gedenkstukken en voornamenlijk derzulke welke op de geschiedenis van dit departement betrekking hebben. Hij was daartoe in staat door zijn maatschappelijke positie. Niet alleen was hij van 1789 tot 1796 griffier van het hof van Utrecht, sinds 1803 schepen van Utrecht en sinds 1812 lid van de rechtbank van eerste aanleg, maar ook van 1787 tot 1810 kanunnik van het kapittel van S. Marie. Hierdoor had hij qualitate qua toegang tot de archieven van de stad, van de provincie en van een belangrijk kapittel. Behalve dat hij zich toelegde op het afschrijven van talrijke dokumenten, verrijkte hij zijn verzameling ook met aankopen van diverse originele stukken op veilingen. Met name de verworven archivalia bij de veiling van Bondams boekerij in 1800, betekenden een enorme uitbreiding. Ondanks het bezit van talrijke originele archiefbescheiden heeft Van Musschenbroek waarschijnlijk nooit, ook niet toen hij als provinciaal en gemeente-archivaris werkzaam was, de intentie gehad om die terug te brengen in hun oorspronkelijke archieven. Integendeel, hij beschouwde ze als partikulier bezit, zoals dat in zijn tijd meer voorkwam bij diegenen die aktief de geschiedenis beoefenden.
Het archivariaat was voor Van Musschenbroek een nevenbetrekking. Hoewel Van Wijn hem meerdere malen prees als een kundig en nijver man, zijn zijn prestaties in het Utrechtse archief zeer schamel. Slechts een paar inventarissen wist hij te produceren en dat alleen nog maar in de eerste twee jaren na zijn benoeming *  . Gedurende de periode 1806 tot en met 1810, het jaar dat hij zijn ambt van provinciaal archivaris -voor zover we na kunnen gaan- neerlegde, horen we niets van hem. Zeer waarschijnlijk heeft dit te maken met zijn lidmaatschap van het wetgevend lichaam in 1807 en de vele andere betrekkingen die hij vervulde. Zijn grootste aktiviteit op archiefgebied zou hij in 1812 ontplooien bij de inventarisatie van de kapittelarchieven, waarover straks meer.
Ook na zijn aftreden bleef het statenarchief zijn belangstelling trekken. Verschillende keren maakte hij de inmiddels weer tot rijksarchivaris benoemde Van Wijn erop attent, dat de archieven in uiterst deplorabele staat bewaard werden *  . Deze waren overgebracht naar de zolder van het voormalige gerechtshof. Daar zetelde nu het tribunaal van Utrecht, waarvan Van Musschenbroek van 1814 tot 1820 deel uitmaakte, zodat hij dicht bij de archieven bleef. Na 1820 ging zijn gezondheid gestaag achteruit en hij overleed op 14 juni 1823 te Delft. Zijn omvangrijke verzameling werd op 4 oktober 1826 publiekelijk te Leiden verkocht *  . Zij omvatte toen een kleine 10.000 charters en vele andere stukken, in origineel dan wel in afschrift. Slechts een enkeling onderkende toenmaals het belang van zijn verzameling. De Utrechtse burgemeester Van Asch van Wijk pleitte bij het provinciaal bestuur voor aankoop van de verzameling voor het provinciaal archief. Uiteindelijk stelde men hem slechts fl. 600,-ter beschikking, een veel te gering bedrag om op te bieden tegen de gefortuneerde Engelse kollektioneur Sir Thomas Phillipps *  . De meerderheid van de verzameling Van Musschenbroek verdween derhalve naar Engeland en kwam pas in 1888 voor het grootste deel weer terug in Nederland.
Nadat Van Musschenbroek zijn funktie in 1810 had neergelegd stelde het provinciaal bestuur geen nieuwe archivaris aan. De archieven bleven zodoende onbeheerd tot 1829. Meer aandacht kregen de kapittelarchieven, welke tot 1811 nog steeds beheerd werden door de kapittels zelf. Het dekreet van keizer Napoleon van 27 februari 1811 maakte een einde aan hun bestaan. De goederen van de vijf grote Utrechtse kapittels en van het kapittel van S. Jan Baptist te Wijk bij Duurstede vervielen aan het keizerrijk en werden onder het beheer van de inspekteur-generaal der domeinen geplaatst. Deze gelastte een inventarisatie van de archieven. Van Musschenbroek en de onderprefekt van Amsersfoort A.C. Snouckaert van Schauburg boden daarop hun diensten aan *  . In twee maanden tijd produceerde Van Musschenbroek, weliswaar zeer globale, inventarissen van de kapittelarchieven van de Dom, S. Jan en S. Marie en Snoukaert van die van Oudmunster en S. Pieter.
De kapittelarchieven waren, evenals het statenarchief, bestemd om voor het grootste deel naar Parijs te worden gezonden na opdracht daartoe door de keizer. Verschillende Franse ambtenaren als St. Aubin, Tourlet en Cambotte brachten daartoe bezoeken aan Utrecht. In gezelschap van o.a. Van Musschenbroek werden de archieven geselekteerd voor verzending. Opschriften als ci-devant chapitre de Sainte Marie op stukken herinneren aan die periode. De val van Napoleon voorkwam de feitelijke opzending en de archieven bleven in Utrecht. Na het herstel van de onafhankelijkheid van Nederland, eind 1813, kwamen de kapittelarchieven aan het nieuwe koninkrijk. Bij besluit van de Souvereine Vorst van 26 maart 1814 kreeg Christiaan Paulus de Vos het beheer ervan opgedragen *  . Als beheerder van tot het rijk behorende archieven was De Vos de eerste rijksarchivaris van Utrecht. Hij is echter nooit als zodanig aangeduid; zijn aanstellingsbesluit sprak van archivarius der gesupprimeerde kapittelen te Utrecht. Zijn opvolger, Gerrit Dedel, werd daarentegen wel als rijksarchivaris aangesproken. Hij bekleedde het ambt van 1826 tot 1831 en na hem werd geen nieuwe rijksarchivaris benoemd. De feitelijke zorg voor de kapittelarchieven berustte sinds 1831 bij de klerken E.C. Glinderman, H.M.C Calkoen en later K.A. van Oldenbarneveldt gen. Witte Tullingh, totdat het KB van 6 december 1843 een eind aan deze ongeregelde toestand maakte. De archieven, die tot dusver in de kerkelijke gebouwen gebleven waren, werden nu overgebracht naar het gouvernementsgebouw en zouden voortaan onder toezicht van de gouverneur en gedeputeerde staten door de provinciaal archivaris, doch afgescheiden van het provinciaal archief, worden beheerd. Pas na 1883 werden de archieven van de provincie en van de kapittels samengebracht in het verbouwde rijksarchiefdepot aan de Drift.
In 1840 werd de in 1809 te Zeist geboren Petrus Jacobus Vermeulen provinciaal archivaris. Vermeulen begon zijn werkzaamheden aan het provinciaal archief overigens al in 1829 *  . Zijn taak was de klassering van het archief onder toezicht van rijksarchivaris Dedel. Aanleiding voor het provinciaal bestuur om weer aandacht te schenken aan de ordening van het archief was een brief van de minister van Binnenlandse Zaken van 22 mei 1827 *  . Daarin vroeg deze een opgave van de omvang en de staat der gemeentelijke, provinciale en andere archieven in de provincie. Zowel provincie als gemeente reageerden hierop met de aanstelling van een archiefambtenaar: Vermeulen bij het provinciaal archief op 26 februari 1829; W.A. Boers op 29 september 1829 bij het stadsarchief *  . Kort na zijn indiensttreding kreeg Vermeulen te maken met een nieuw facet in de Nederlandse archiefwereld. Als gevolg van het Ministerieel Besluit van 4 augustus 1829 nr. 137, dat raadpleging van de archieven toestond van alle bij de archivarissen vertrouwde en bekende personen ten behoeve van het historisch onderzoek, werd het Utrechtse provinciaal archief gedurende twee uren per week voor het publiek opengesteld *  . Hiermee werd het archief tevens een dienstverlenende instelling en zag de archivaris Vermeulen zich gesteld voor taken als ontvangen van bezoekers en het aandragen van de verlangde archivalia. Een echte verzwaring van de werkdruk betekende dit, gezien de korte openingstijd, waarschijnlijk niet.
Vermeulen bleef provinciaal archivaris tot 1879. Gedurende die halve eeuw wist hij nagenoeg het gehele toenmalige archievenbestand (sinds 1843 met inbegrip van de kapittelarchieven) toegankelijk te maken. Zijn inventarissen dienden later als basis voor verdere inventarisaties. Vermeulen is het ook die voor de eerste maal in de Nederlandse archiefwereld openlijk zijn ideeën omtrent de archivistiek kenbaar maakte. Zijn in het Verslag aangaande de archieven der provincie en der voormalige vijf kapittelen te Utrecht, Utrecht 1850, geformuleerde gedachten omtrent de ordening van archieven vormden het beginpunt van de ontwikkeling van het herkomstbeginsel in Nederland. Ook in zijn inleiding op de inventaris van boekdelen en bundels van 1877 spreekt hij daar uitgebreid over. Als onderdeel van zijn archiefwerk en in nauwe samenhang met de inventarisatie beschouwde hij de uitgave van een oorkondenboek en een plakkaatboek. Deze kombinatie van archivaris en bewerker van een oorkondenboek was in de vorige eeuw niet ongebruikelijk, immers ook de Haagse rijksarchivaris L.Ph.C. van den Bergh stelde in opdracht van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen een oorkondenboek van Holland en Zeeland samen (1866, 1873). Van de uitgave van het oorkondenboek is het tijdens Vermeulens ambtsperiode niet gekomen. Wel bezorgde hij samen met de griffier van de provinciale staten C.W. Moorrees een publikatie van Utrechtse plakkaten onder de titel Mr. Johan van de Waters Groot Plakkaatboek 's Lands van Utrecht, aangevuld en vervolgd door C.W. Moorrees en P.J. Vermeulen, Utrecht 1856-60, 2 delen in folio.
Evenals Van Musschenbroek kon Vermeulen niet alle tijd besteden aan het provinciaal archief. Vanaf 1848 immers werkte hij als amanuensis aan de Utrechtse universiteit. In 1856 volgde een aanstelling tot bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek, een baan die veel van zijn tijd opslokte *  . Mede daarom is het te verklaren dat hij vele studies begon maar lang niet in alle gevallen tot publikatie kwam. Hij overleed op 17 januari 1878 te Utrecht.
Zijn opvolger, Samuel Muller Fz., kreeg in 1879 een aanstelling van rijkswege en werd zodoende rijksarchivaris in Utrecht, wat hij tot 1920 zou blijven. In de periode 1877-1890 werden gaandeweg alle provinciale archieven omgezet in rijksarchiefdiensten. De rijksarchivarissen waren voortaan verplicht om jaarlijks verslag uit te brengen aan de minister, zodat we de ontwikkelingen vanaf die datum goed kunnen volgen. Muller was, evenals voor hem Van Musschenbroek, behalve rijksarchivaris ook van 1874 tot 1918 gemeentearchivaris van Utrecht. Die funktiekombinatie was kenmerkend voor het Utrechtse en kwam tot uitdrukking in de huisvesting van rijks-en gemeentearchief vanaf 1880 onder één dak. Het provinciaal archief was sinds 1856 gehuisvest in het voormalige kabinet van landbouwwerktuigen aan de Drift. In de jaren 1880-1883 werd dit pand verbouwd, zodanig dat men in 1900 kon schrijven dat het Utrechtse archiefgebouw het ordinairste en onoogelijkste in de rij der zusteren is *  . Pas in 1969 verhuisden rijks-en gemeentearchief naar hun huidige, wederom gezamenlijke huisvesting.
Muller heeft een vooraanstaande rol gespeeld bij de ontwikkeling van de archieftheorie in Nederland. Samen met R. Fruin Az. en J.A. Feith tekende hij voor de in archiefkringen zo bekende Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven, Groningen 1898. Vermeulens gedachten over het herkomstbeginsel komen hierin terug. Vele inventarissen, stoelend op de regels van de Handleiding, kwamen van Mullers hand en ook daarbij borduurde hij voort op wat Vermeulen was begonnen. Bovendien wist hij samen met de historicus A.C. Bouman het eerste deel van het door Vermeulen opgezette projekt van een oorkondenboek van het sticht Utrecht te voltooien, dat in 1920 gepubliceerd werd. Tijdens Mullers ambtsperiode verwierf het rijksarchief belangwekkende bestanden, waaronder de zogeheten Cheltenhamkollektie, te weten de in 1826 naar Engeland overgebrachte verzameling Van Musschenbroek *  . Door zijn formalistische opvatting over archieven heeft Muller aan de andere kant een aantal hem ten geschenke of ter bewaring aangeboden familie-en huisarchieven en andere archivalia geweigerd of zelfs vernietigd.
Mullers opvolger als rijksarchivaris was Klaas Heeringa (1921-1932). Onder hem vond de overbrenging plaats van de nieuwe notariële archieven (tot 1842) en de rechterlijke archieven (tot 1838).Eveneens in de twintiger jaren werden de retroacta van de Burgerlijke Stand tot 1842-later aangevuld tot 1892-overgebracht, alsook de archieven van de voormalige wees-en momboirkamers. Van Heeringa's hand verscheen een inventaris van het domkapittel in druk in 1929. Na zijn rijksarchivariaat werkte Heeringa vanaf 1933, tot aan zijn dood in 1940 aan het oorkondenboek van het sticht Utrecht, hetgeen in 1940 resulteerde in het verschijnen van het tweede deel van het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301, 's-Gravenhage, 1940. Onder zijn opvolgers Bonifacius Harinus de Jonge van Ellemeet (1933-1946) en Adrianus Johannes van de Ven (1946-1963) werd de historisch-wetenschappelijke traditie van het Utrechtse rijksarchief voortgezet door mevr. A. Johanna Maris. De archieven van de oud-katholieke kerk van Nederland, de kollektie Port-Royal en een aantal huis-en familiearchieven vormden in deze periode de voornaamste aanwinsten. Al met al verkreeg het rijksarchief in de loop der jaren een bestand dat niet-tegenstaande gruwelijke verminkingen in belang alleen voor het Algemeen Rijksarchief behoeft te wijken * 
De archieven
Bewerkingsgeschiedenis
Bijlage
Lijst van archiefstukken uit de kapittelarchieven en het Statenarchief welke zijn overgebracht naar het archief van het Rijksarchief
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1826-1963
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van het Rijksarchief in de provincie Utrecht 1826-1963
Auteur:
C. Dekker en J.H.M. Janssen
Datering toegang:
1986
Datering bewerking:
2011
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Overbrenging van een overheidsarchief
Omvang:
8 foto's; 21,65 m oude verpakking