Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Utrechts landbouwgenootschap (U.L.G.)

640 Utrechts landbouwgenootschap (U.L.G.)

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De geschiedenis van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde is uitstekend beschreven en fraai gedocumenteerd door Hans Siemes in zijn boek Anderhalve eeuw aanwakkeren. De inleiding is daarom sober gehouden met een accent op de organisatie.
Voorgeschiedenis
Commissie van Landbouw
Landbouworganisatie in het algemeen
Organisatie van het ULG
640 Utrechts landbouwgenootschap (U.L.G.)
Inleiding
Organisatie van het ULG
De oprichtingsvergadering van het Genootschap voor Landbouw en Kruidkunde in Utrecht, bij verkorting Utrechtsch Landbouwgenootschap (ULG), vond plaats op 17 september 1841 in het Hotel des Pays Bas te Utrecht onder leiding van prof. C.A. Bergsma, een van de initiatiefnemers. In zijn openingstoespraak wees hij kort op het doel: de bevordering van de belangen van landbouw, veeteelt, houtteelt, tuinbouw en kruidkunde in de provincie Utrecht. Hij vestigde daarbij de aandacht op wat soortgelijke buitenlandse landbouwgenootschappen tot stand hadden gebracht en gaf enkele middelen aan ter bevordering van de land- en tuinbouw. In deze vergadering werd Bergsma tot voorzitter gekozen. Er werd tevens een commissie samengesteld tot het ontwerpen van een reglement. Elf dagen later, in de vergadering van 28 september, werd het reglement goedgekeurd, volgens welk maandelijks bestuursvergaderingen dienden te worden gehouden. Bij K.B. van 9 dec. 1841 nr. 89 werd het Genootschap erkend.
Op 8 oktober 1841 werden zes leden van het bestuur gekozen: mr. P.J.J. Ram, F.H.J. van der Hoop, H. van Lunteren, jhr. G.J. Beeldsnijder van Voshol, dr. J.J. Burgerhoudt en F.W. Selle. De voorzitter verzocht J.H. Schober het secretariaat te willen waarnemen. De hoogleraar in de landhuiskunde zou tevens voorzitter zijn van het Genootschap. Een van de eerste besluiten van het bestuur was het aanbieden van het beschermheerschap aan de koning. Verder werden enkele commissies ingesteld ter voorbereiding van de eerste tentoonstelling van het Genootschap en voor het laten vervaardigen van het zegelstempel.
Het Genootschap was niet opgericht als standsorganisatie met als leden praktische landbouwers en veehouders. Het was meer een vereniging van geschoolden uit de stedelijke burgerij en grootgrondbezitters van het platteland. Kortom een vereniging van heren voor boeren. Het kende alleen individuele leden. In de periode 1851-1857 onderscheidde men twee hoofdafdelingen of sectoren: landbouw en kruidkunde. Zij vergaderden afzonderlijk onder leiding van een ondervoorzitter.
In 1851 werden de bestuursleden die in andere kantons woonachtig waren door de voorzitter opgewekt daar de oprichting van onderafdelingen te bevorderen. Reeds een jaar later verzoeken zeven leden in het kanton Maarssen om goedkeuring van een afdeling te Zuilen, Westbroek en Achttienhoven. In 1857 waren onderafdelingen gevestigd te Amersfoort, Breukelen, Utrecht, Wijk bij Duurstede, IJsselstein en Zuilen, met in totaal 800 leden. In de gemeente Amerongen werd in 1855 een maatschappij ter bevordering van de tabakscultuur opgericht, te Wijk bij Duurstede een vereniging tot bevordering van koophandel en landbouw.
De invloed van de verenigingen was niet overal even merkbaar, en onder de landbouwers waren er nog velen, met wie het niet gemakkelijk was, zoals men gewoon was te zeggen, te eggen en te ploegen; ook het nodige geld en de vereiste kennis ontbraken hun dikwijls, om de gewenste verbeteringen te kunnen doorvoeren.
In het begin van de eeuw kregen de activiteiten van het Genootschap in toenemende mate vorm via aparte commissies. In een aantal gevallen werd nauw samengewerkt met de katholieke landbouworganisatie de Stichtse Boerenbond-in 1897 opgericht als tegenhanger van het liberale ULG.
Rond 1913 klinkt er kritiek dat het Genootschap nog teveel door "heren" gedomineerd wordt en te weinig door de boeren zelf. De afdelingen wensen een andere geest. Begin 1914 treedt het dagelijks bestuur af. Jhr. W.H. de Beaufort-nog steeds een "heer" als voorzitter-vormt met louter boeren een nieuw dagelijks bestuur. Kortom een vereniging van boeren voor boeren.
Reglementswijzigingen en reorganisatieplannen komen aan de orde om een band te vormen tussen het Genootschap en andere verenigingen (coöperaties), die zich ten doel stelden de landbouwbelangen te bevorderen.
In 1917 werd art. 3 van het reglement gewijzigd met het doel te bevorderen dat het Genootschap meer landbouwers achter zich kreeg. Er waren ca. 6000 landbouwbedrijven, maar slechts 2000 leden. Het artikel luidde nu: `Ook verenigingen mits rechtspersoonlijkheid bezittende kunnen in haar geheel als lid tot het Genootschap toetreden. Eenmaal toegetreden stellen zij een vertegenwoordiger die dezelfde rechten en plichten heeft als een lid'; en er werd een nieuw artikel 17bis toegevoegd: `Rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen daaronder begrepen coöperaties welke de landbouwbelangen zowel materieel als ideëel behartigen kunnen indien in de plaats hunner vestiging geen afdeling bestaat of een zodanige ophoudt te bestaan ('t zij door opheffing in haar geheel,'t zij door splitsing van haar arbeidsveld) als Afdeling tot het Genootschap toetreden'. Er waren toen zeer vele afzonderlijke verenigingen, maar een overkoepelende vereniging in de provincie op landbouwkundig gebied bestond niet. Nu werd de mogelijkheid geschapen dat die afzonderlijke verenigingen in hun geheel konden toetreden. Het was volstrekt niet de bedoeling dat er in iedere plaats maar één vereniging was, maar wel dat alle verenigingen lid waren van het ULG om zodoende gezamenlijk sterk te zijn. De verhouding tot de Coöperatieve Bond van Utrechtse Landbouwhandelsverenigingen werd hierdoor vaster en de kans om tot één administratie van een gemeenschappelijk bureau te komen werd daardoor vergroot.
In 1921 wensten sommige leden dat de boeren hun eigen mensen in de Tweede Kamer hadden, waartoe zij met eigen kandidatenlijsten dienden te komen. Anderen vonden dat alle partijen in het ULG vertegenwoordigd moesten zijn met uitzondering van de communisten, maar dat het ULG zich niet in de politiek moest begeven. De voorzitter stelde als eindoordeel vast dat het ULG geen kiesvereniging kon en mocht worden.
Aangezien gebleken was dat op de Algemene Vergaderingen van het ULG velen door tijdgebrek niet in de gelegenheid waren tijdens de rondvraag hun bezwaren en problemen ter sprake te brengen, werd in 1936 besloten in het vervolg vóór de vergaderingen van het Hoofdbestuur en de Algemene Vergadering districtsvergaderingen te beleggen. Het persoonlijk contact met de leden moest worden uitgebreid mede omdat vele leden geen juist begrip hadden van wat door het Hoofdbestuur en de georganiseerde landbouw voor de boeren werd gedaan.
Bij een vraag op de algemene vergadering van 1937 over het streven van de landarbeidersorganisaties om collectieve arbeidscontracten af te sluiten antwoordde de voorzitter, dat het ULG geen werkgeversorganisatie was, maar dat het wenselijk was dat, wanneer afdelingsbesturen opgeroepen werden ter bespreking van deze aangelegenheid, zij daaraan dan ook deelnamen.
Om de werknemersbelangen van de leden te behartigen was een statutenwijziging nodig. Deze werd als volgt aan de Algemene Vergadering voorgelegd: `Het behartigen van de belangen van de landbouwwerkgevers, mede door het afsluiten van Collectieve Arbeidsovereenkomsten (C.A.O.) te bevorderen' (art 1 sub h). Het Hoofdbestuur droeg de behartiging van de werkgeversbelangen op aan een door haar ingestelde Werkgevers Commissie uit het ULG.
Op de laatste hoofdbestuursvergadering van het ULG in 1941,-gehouden in tegenwoordigheid van het hoofd van de NSB.-organisatie de Landstand E.J. Roskam-werd gesproken over de aansluiting bij de Landstand. Na die bijeenkomst legde de voorzitter zijn functie neer en stelde in een rondschrijven de hoofdbestuursleden van zijn besluit in kennis. Ook het dagelijks bestuur trok zich terug. Op 13 februari 1942 moest J.P. van Voorst van Beest, sinds 1915 penningmeester van het ULG, door overmacht gedwongen, de geldmiddelen van het ULG overdragen aan de `potverteerders' van de Landstand.
Bij de eerste Hoofdbestuursvergadering na de oorlog van het `voormalige' ULG op 23 juni 1945 in het restaurant "De Poort van Kleef" te Utrecht waren aanwezig 19 hoofdbestuursleden, vertegenwoordigers van de Bond van Jonge Boeren en 6 leden van het Dagelijks Bestuur.
De afdelingen van het ULG werden heropgericht, wat voor de meeste afdelingen betekende hervatting van de tijdelijk gestaakte werkzaamheden. In verband met de politieke toestand van de achterliggende jaren, was het gewenst dat met de heroprichting een vrije bestuursverkiezing plaats vond, waardoor de afdelingen op bestuurlijk niveau werden gezuiverd.
De Nederlandse Tuindersbond zocht contact met het KNLC. en zijn provinciale districten om de mogelijkheid van samenwerking te onderzoeken. In 1947 vond er een fusie plaats tussen de Utrechtse Nederlandse Tuinders Bond en het ULG.
Steeds toenemende kostenstijgingen noopten het hoofdbestuur in haar vergadering van 14 december 1971 tot een drastische reorganisatie. De contributie werd met 20% verhoogd en het personeelsbestand van het secretariaat werd ingekrompen. De secretaris J.D. van Zijtveld vertrok en werd opgevolgd door de adjunct-secretaris D.W. Klijnsma. De dienstverlening werd verminderd en het huishoudonderwijs afgestoten.
Het was steeds de wens binnen het Genootschap om de oude situatie uit de 19e eeuw te herstellen: de vorming van een landbouworganisatie. In de 90-er jaren kwamen er allerlei samenwerkings- en fusieverbanden tot stand mede ingegeven door het feit dat een grotere organisatie een krachtiger stemgeluid zou kunnen laten horen en bovendien een betere dienstverlening aan de leden zou kunnen bieden. De gestage teruggang van het aantal land- en tuinbouwbedrijven was een van de belangrijkste drijfveren achter het fusieproces.
Voor de hand zou liggen om op provinciaal niveau een clustering tussen ABTB, CBTB en ULG te bewerkstelligen, maar dit bleek, ondanks de inspanningen van het ULG niet haalbaar.
Op 14 december 1993 nam de Algemene Vergadering van het ULG het besluit om te gaan fuseren met de Zuidelijke Landbouw Maatschappij en de Geldersche Maatschappij van Landbouw tot Landbouwmaatschappij Zuid Midden Oost, met als werkgebied de provincies Gelderland, Utrecht, Zeeland en Brabant. Dit betekende dat vanaf 1 januari 1994 het ULG ophield te bestaan.
De vroegere Overijsselse Landbouw Maatschappij, de CBTB en ABTB in het midden en oosten van het land bundelde enkele jaren later met de ZMO hun krachten. Er ontstond in 1995 een nieuwe reus in de vorm van de Gewestelijke Land- en Tuinbouworganisatie afgekort als GLTO Zuid-Midden-Oost. Eerst als federatie, maar per 1 januari 1998 krijgt een volledige fusie zijn beslag.
Het bestuur
Afdelingen
Leden
Jongeren
Vrouwen
Huisvesting
Orgaan
Stalverbeteringscommissie
Zuivelcommissie
Verkoopbureau
Boekhoudbureau
ULG-Verzekeringen
Verantwoording van de inventarisatie

Kenmerken

Datering:
1841-1993
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van het Utrechts landbouwgenootschap (voorheen het genootschap voor landbouw en kruidkunde te Utrecht) 1841-1993
Auteur:
W.B. Heins
Datering toegang:
1997
Openbaarheid:
Stukken jonger dan 30 jaar slechts ter inzage na toestemming van de secretaris van de Gewestelijke Land- en Tuinbouw Organisatie
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
22,92 m zuurvrije dozen
Archiefvormer(s):