Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Stadsbestuur van Utrecht 1577-1795

702 Stadsbestuur van Utrecht 1577-1795

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
Inleiding
Inventaris
5. Archief van de ambachtskamer, 1623-1795
702 Stadsbestuur van Utrecht 1577-1795
Inventaris
5.
Archief van de ambachtskamer, 1623-1795
N.B. Met de vreemde bedelaars, wier wering door verschillende ordonnantiën der Vroedschap in de eerste jaren der 17e eeuw beoogd werd, waren ook vele kinderen in de stad gekomen. Dezen werden door de ambachtsbazen als zoogenaamde leerjongens aangenomen, doch inderdaad (zoals de ordonnantie van 1609 zegt) 'meer gebruykt tot slaven als tot ambachten te leeren.' Zonder eenig onderricht, met geheel onvoldoende inkomsten, zonder huisvesting, vergrootten deze kinderen langzamerhand het gevaarlijke gespuis op de straten. De Raad besloot zich deze zaak aan te trekken en droeg bij ordonnantie van 1 december 1609 (Van de Water, Placaatboek III, p. 565) op aan zijne gecommitteerden (waarschijnlijk werden daarmede bedoeld de gecommitteerden, belast met de uitvoering van de ordonnantie van 26 november 1604 op de armen, die denzelfden dag hernieuwd werd), om toezicht op deze zoogenaamde ambachtskinderen te houden. Deze gecommitteerden zouden toezien op het sluiten der leercontracten en op de uitvoering daarvan, en zorgen, dat de meesters de kinderen bij zich in huis namen. Naar het schijnt hielden de gecommitteerden eene lijst der beschikbare ambachtskinderen, zoodat de ambachtsbazen, die leerjongens verlangden aan te nemen, die van gecommitteerden konden verkrijgen, aanvankelijk waren tot het houden van streng toezicht halfjaarlijksche comparitiën van meesters en leerlingen voor gecommitteerden ingesteld. Daar deze maatregelen echter weinig baatten, werd 11 oktober 1619 besloten eene commissie te benoemen van drie gecommitteerden uit de Vroedschap en drie diakenen, waarbij volgens Vroedschapsresoluties d.d. 8, 10 november 1619 nog drie personen uit de burgerij gevoegd werden.
Deze commissie 'Gecommitteerden van de Ambachtcamere' genoemd (het eerst in eene Vroedschapsresoluties van 7 juni 1624), vergaderde in de Schouten- of Groene kamer (op het Stadhuis, zie: Raadsnotulen 11 oktober 1619), in een vertrek aan den Dom, sedert 18 mei 1629 in de oude Hopliedenkamer in de Teelingstraat, afgebroken krachtens Vroedschapsresoluties d.d. 1 juli 1643. Aan haar was opgedragen het doen naleven der Ordonnantie van 26 november 1604 op de armen (Van de Water, Placaatboek III, p. 549) en die van 1 december 1609 op de ambachtsjongens (Van de Water, Placaatboek, p. 565), die beiden 11 oktober 1619 bij de benoeming der commissie opnieuw werden gepubliceerd. Bij de eerste ordonnantie werden alle vreemde bedelaars verbannen, wanneer zij geene vier jaren te Utrecht gewoond hadden, niemand mocht vreemden bij zich in huis doen wonen zonder kennisgeving aan Gecommitteerden, bedelarij werd verboden, de bedelaars werden verwezen naar het werkhuis van Evert van de Poll, zij, die niet konden werken, naar de Gecommitteerden, openbare uitdeelingen van aalmoezen werden verboden en vervangen door collecten van wege den Raad. Deze ordonnantie, waarbij in 1619 die op de ambachtskinderen opgenomen werd, kan als de instructie der Ambachtskamer gelden. Hoe de kamer in het onderhoud der zich aanmeldenden voorzag, blijkt niet, zij had reeds in 1620 eenen boekhouder (Publ. van 11 juli 1620, bij: Van de Water, Placaatboek III, p. 551), bepaalde inkomsten (behalve boeten op de overtreding der ordonnantie, zie ook de Vroedschapsresoluties d.d. 12 februari 1621) worden echter niet vermeld, en blijkens Vroedschapsresoluties d.d. 30, 31 augustus 1624, 22 augustus 1625 verwees zij de ambachtsjongens, die zich zelven niet onderhouden konden, naar de Diaconie. Eerst 5 september 1625, toen het onderhoud dezer ambachtsjongens aan Gecommitteerden werd opgelegd, vinden wij gewag gemaakt van eene subsidie der Diaconie.
Ook het onderhoud van door hunne ouders verlatene kinderen werd bij Vroedschapsresoluties d.d. 17 januari 1653 aan de Ambachtskamer opgedragen. Als verdere inkomsten werden der kamer successievelijk nog toegewezen: bij Vroedschapsresolutie d.d. 6 augustus 1627 (zie ook 15 mei) het overschot der kerkelijke collecten, 13 oktober 1628 de lijklakens der dooden, die vroeger aan de kerken kwamen, d.d. 18 augustus 1634 twee jaarlijksche collecten, vroeger ten bate van het St. Jobsgasthuis komende, en d.d. 21 augustus 1637 het saldo der inkomsten van het Melatenhuis. Den 11 april 1650 werd de Ordonnantie op de armen (Van de Water, Placaatboek III, p. 555), die de ordonnantie van 1604 in 1628 vervangen had, opnieuw uitgeschreven, eenige dagen later (24 april) ook die op de ambachtskinderen. In deze Ordonnantie op de armen wordt niet meer gesproken van werkverschaffing, alleen van verbanning der niet tot inwoning gerechtigden, terwijl uit art. 30 blijkt, dat de bedeeling der overigen hoofdzakelijk ten laste der Diaconie kwam. Verandering in dezen toestand zal er gekomen zijn door de definitieve overbrenging van het beheer der goederen van het Melatenhuis naar de Ambachtskamer (Vroedschapsresolutie 28 augustus 1656): de rekeningen der kamer beginnen dan ook met dit jaar. Het onderhoud der kinderen geschiedde steeds door uitbesteding bij ambachtsbazen of (voor de jongeren) bij andere particulieren. Den 17 augustus 1674 besloot echter de Vroedschap (Vroedschapsresolutie 17 augustus 1674 vergelijk ook 1 juni 1674 en 6 april 1675), het St. Agnietenklooster tot verblijf der ambachtskinderen aan te wijzen. Daarmede werd eene geheele omwenteling gebracht in de werkkring van Gecommitteerden ter Ambachtskamer, die sedert Regenten van het Ambachtskinderhuis heeten.
De Instructie tot directie van het huis d.d. 26 juli 1675 (Van de Water, Placaatboek III, p. 566) beveelt dat het college van regenten bestaan zal uit twaalf personen, gedeeltelijk uit de Vroedschap, gedeeltelijk uit de burgerij, voltallig te houden door keuze der Vroedschap uit een door regenten aan te bieden dubbeltal. Drie der regenten (per maand wisselende) zouden toezicht op het huis houden, het geheele college zou elke veertien dagen vergaderen, acht matronen zouden het opzicht hebben over de meisjes. Vier leden uit het college zouden als Gecommitteerden tot de kleeding werkzaam zijn. Aanneming van kinderen geschiedde op appointement der Vroedschap, de uitbesteding op ambachten had plaats door regenten, het verdiende loon der kinderen kwam ten bate van het huis. Er zouden zijn een binnenvader, eene binnenmoeder en een schoolmeester. Bij resolutie d.d. 27 december 1675 (Van de Water, Placaatboek III, p. 571) werden door de Vroedschap verschillende nieuwe middelen tot onderhoud van het huis aangewezen. Het onderhoud der kinderen werd sedert meer en meer hoofdtaak der Gecommitteerden, alleen het geven van advies aan de Vroedschap over het verleenen van het recht van inwoning en over het vergeven van kleine bedieningen herinnerde later aan hunne oorspronkelijke werkzaamheid: de wering der bedelarij. Uit de in het archief aanwezige requesten aan de Vroedschap tot opneming van kinderen blijkt, dat in het huis werden onderhouden: weezen, wier ouders minder dan twintig jaren burgerrecht (sedert de V roedschapsresoluties van 31 oktober 1740) bezaten, en kinderen, door hunne ouders verlaten. Bij de hernieuwde publicatie in 1650 van de ordonnantiën op de armen en de ambachtskinderen werd een scriba der Ambachtskamer benoemd.
In een request van de Ambachtskamer d.d. 4 maart 1650 (Instructieboek A, f. 106) worden vier registers vermeld, die de secretaris moet houden: 1. betreffende de verzochte rechten van inwoning, 2. betreffende de aanbesteding en de kleeding der kinderen, 3. betreffende aankoop en uitreiking van kleedingstukken, 4. betreffende 'de qualificatie' van houtschilden en turfvulsters, en van de personen, in gasthuizen opgenomen of met preuves voorzien. De Instructie van den scriba d.d. 11 april 1650 (Van de Water, Placaatboek III, p. 573) spreekt bovendien van een register van resoluties, een register van aangenomene kinderen, een register der ontvangene lijklakens en een register der uit de stad verwezene bedelaars. Bijna al deze registers vinden wij in het archief der Ambachtskamer terug.
Regesten
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1577-1795
Toegangstitel:
Inventaris van de archieven van het stadsbestuur van Utrecht 1577-1795
Auteur:
S. Muller Fz.
Datering toegang:
1890
Datering bewerking:
1993, 2016
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Rechtstitels voor 1962, passen niet direct in de Archiefwet van 1962 of 1995
Omvang:
342 m