Tot 1847 moesten eigenaren en huurders van huizen meebetalen aan de onderhouds-kosten van de zoge-noemde buurtwerken, zoals brandtrappen, riolen en brand-pompen. Verantwoordelijk voor het onder-houd en de inning was de buurt-schout. Van de gemaak-te kosten voor het onderhoud moest hij om de twee jaar rekening en verantwoor-ding afleggen aan de wijkmeester. Naast de bovengenoemde taken kon de buurt-schout ook door de wijkmeester, op bevel van de directie van de politie, worden opgedragen om certificaten af te geven, begrafenissen te regelen, rondzeggingen te doen en zand te strooien bij gladheid.
Van 1824 tot 1851 fungeerde een Commissie voor de wijken en buurten, bestaande uit acht gemeente-raadsleden. Ieder van hen was verantwoordelijk voor een of twee wijken en onderhield daartoe de nodige contacten met de betreffende wijkmeester(s).
Wijkmeesters en schouten werden benoemd door B & W, de laatsten op voordracht van de buurtlieden.