De organisatie van de brandweer dreigde te worden ondermijnd, toen de corporaties van deze beroeps-groepen moesten worden ontbonden op grond van het KB van 18 mei 1827 over 'het doen verwerken […] van sommige goederen door beëdigde officianten'. Uitkomst bracht de omvorming tot Vereniging van werklieden, meters en wegers. Leden die werkten met granen, zaden, turf, steenkool en meel werden met de letter A aangeduid, de overigen met de letter B. Zakkendragers behoorden tot de eerste groep; houtschilden droegen vooral hout en behoorden derhalve tot de tweede groep. Op deze wijze konden ze ook voor de brandweer ingezet blijven.
De Commissie van tijnmeesters vormde het hoofdbestuur van de brandweer. Een tijnmeester is letterlijk een opzichter over de watervaten; tijnen is leer of leren emmers maken. Een andere benaming is brandmeester, maar deze is minder gebruikelijk, omdat er binnen de brandweer ook functionarissen waren die brandmeesters werden genoemd: een opperbrandmeester en een 1ste en 2de brandmeester. Per spuit waren er dan verder nog een 1ste, 2de en 3de commandant. Van 1817 tot 1829 waren twee tijnmeesters in het Boven- en twee in het Benedeneinde van de stad werkzaam. De commissie werd opgeheven in 1852 en opgevolgd door de Commissie voor het brandwezen. De Gemeentewet van 1851 legde de verantwoordelijkheid voor de brandweer bij de burgemeester en dat is tot op heden zo gebleven.