1007-2 Gemeentebestuur van Utrecht 1813-1969, deel 2: stukken over afzonderlijke onderwerpen zonder classificatienummers
Uitleg bij archieftoegang
Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.
Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:
• Kenmerken van het archief • Inleiding op het archief • Inventaris of plaatsingslijst • Eventueel bijlagen
De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.
De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.
De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.
Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.
1007-2
Gemeentebestuur van Utrecht 1813-1969, deel 2: stukken over afzonderlijke onderwerpen zonder classificatienummers
De Verordeningen omtrent het geneeskundig onderzoek en toevoorzicht uit 1804 werden na het herstel van de onafhankelijkheid opnieuw van kracht. In 1818 werd de gemeentelijke taak op het terrein van de gezondheidszorg vastgelegd in de Geneeskundige Staatsregeling. De bestaande provinciale en-in gemeenten met meer dan vier geneeskundigen-plaatselijke commissies voor geneeskundig onderzoek en toevoorzicht bleven als adviesorganen bestaan. De leden van de plaatselijke commissie werden benoemd door het gemeentebestuur. De Utrechtse commissie bestond uit drie medicinae doctores (aan de universiteit opgeleide artsen), twee heelmeesters, twee vroedmeesters en twee apothekers. Zij adviseerde het gemeentebestuur bij het opstellen van verordeningen en te nemen maatregelen bij het uitbreken van besmettelijke ziekten, hield toezicht op de verkoop van geneesmiddelen en visiteerde daartoe regelmatig de apothekers en beoordeelde de aanvragen van genees- en heelkundigen en vroedvrouwen tot het uitoefenen van een praktijk.
De Gemeentewet van 1851 belastte de gemeente met het toezicht op de volksgezondheid. B & W dienden hierover jaarlijks verslag te doen en droegen de commissie op om bijdragen te leveren voor dit verslag. Met de Wet op het geneeskundig staatstoezicht van 1865 kwamen er van rijkswege inspecteurs, bijgestaan door Geneeskundige Raden. De Commissies van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht hielden nu op te bestaan. De wet van 1865 werd in 1901 door een nieuwe vervangen. De gezondheidszorg werd nu opgedragen aan de Centrale Gezondheidsraad, de (hoofd)inspecteurs van de volksgezondheid en de nieuw ingestelde Gezondheidscommissies. Zo'n commissie bestond in Utrecht al.
Uit ontevredenheid over de staat van de gezondheidszorg had de gemeenteraad in 1855 op initiatief van prof. G.J. Mulder, hoogleraar chemie aan de Rijksuniversiteit, naast de Plaatselijke commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht een Gezondheidscommissie ingesteld, met als taak het onderzoeken van alles wat voor de gezondheid schadelijk was. Ook in andere steden bestonden soortgelijke gezondheidscommissies. Hun onderzoekingen en adviezen waren zo waardevol, dat met de invoering van de Gezondheidswet van 1901 deze commissies landelijk werden ingevoerd in gemeenten met meer dan 18.000 inwoners. Zij waren ook betrokken bij de uitvoering van de Woningwet van 1901. De Gezondheidscommissie van 1855 hield nu op te bestaan. De taken werden overgenomen door een tweede Gezondheidscommissie, die in 1949 werd opgeheven.
Krachtens de Verordening op het Burgerlijk Armbestuur uit 1870 had de Stadsaalmoezenierskamer ook als taak het verstrekken van genees-, heel- en verloskundige hulp aan en het doen opnemen in het ziekenhuis van behoeftigen. Deze taak werd de geneeskundige armenzorg genoemd. In 1915 werden de verschillende gemeentelijke taken op het terrein van de volksgezondheid samengevoegd tot de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst, vanaf 1930 Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst. Deze bestond aanvankelijk uit de volgende onderdelen: geneeskundige dienst, gezondheidsdienst en schoolartsendienst. Het takenpakket werd daarna uitgebreid met onder andere tuberculosebestrijding en maatschappelijke hulp. Tot de medische politie behoorden onder meer de keurmeesters van vee en vlees, de keurmeesters van brood en de opzichters van het reukloos maken van secreetputten. Zie ook de inv.nrs. 9238 e.v. en P.D. 't Hart, 'Een eisch van dringende noodzakelijkheid': uit de geschiedenis van de gemeentelijke jeugdgezondheidsdienst in de stad Utrecht 1907-1997 (Utrecht 1999); Piet 't Hart, Gerard Pouw en Ronald Rommes, Gepokt en gemazeld. Gids voor historisch onderzoek naar ziekte en gezondheid in de provincie Utrecht (Utrecht 2002).
In 1854 publiceerde J.P. de Bordes een rapport over badhuizen in Engeland en Frankrijk. De Bordes was ervan overtuigd, dat de 'zindelijkheid op het ligchaam, de kleederen en woningen, een der krachtigste middelen is om de gezondheid te bevorderen'. Hij streefde ernaar ook in Utrecht een was- en badhuis van de grond te krijgen. Daartoe richtte hij met een aantal gelijkgezinden een vennootschap op, die in 1856 een was- en badhuis aan de Catharijnekade opende. Wegens financiele moeilijkheden werd de vennootschap in 1877 opgeheven. De nieuwe eigenaar hield de exploitatie in stand tot 1919. Zie ook: Zwembaden en badhuizen te Utrecht (Utrecht 1988).
Inventaris van de archieven van het gemeentebestuur van Utrecht 1813-1969. Deel 2: stukken over afzonderlijke onderwerpen zonder classificatienummers (1500) 1813-1910 (1971)
Auteur:
A. Pietersma
Datering toegang:
2005
Openbaarheid:
Bepaalde inv. nrs. - onder meer over de zuivering van ambtenaren na de Tweede Wereldoorlog - zijn alleen raadpleegbaar met toestemming van de gemeentearchivaris