In 1890 werd in Utrecht de Vereniging tot verbetering van de armenzorg opgericht. Zij streefde naar een individuele aanpak, gericht op een duurzame verbetering van de situatie van de arme. Rond 1890 kregen deze en andere moderne inzichten over armenzorg een krachtige impuls vanuit Duitsland met het zogenoemde Elberfelderstelsel. In deze Duitse plaats werd de armenzorg sinds 1853 door overheid en particuliere instellingen samen uitgevoerd. Vrijwillige armbezoekers hielden toezicht op de armen en stelden de uitkeringen vast.
Na veel politieke strubbelingen kwam in 1912 een nieuwe Armenwet tot stand, die aan de overheid een grotere rol toedeelde. Kerkelijke en particuliere initiatieven moesten volgens de wetgever echter voorop blijven staan. Doel van de zorg zou moeten zijn de arme in staat te stellen in het eigen onderhoud te voorzien. Er bestond echter nog steeds geen recht op onderstand van overheidswege. Krachtens deze wet werd ook in Utrecht een Armenraad ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de verschillende instellingen van weldadigheid van de overheid en van kerkelijke en particuliere instellingen. Zij informeerde en adviseerde het gemeentebestuur en beheerde op basis van de door de aangesloten instellingen geleverde gegevens een Centraal Register, tot 1920 Kamer van Navraag geheten. Dit register moest voorkomen dat armen ten onrechte steun van meerdere instellingen ontvingen.
In Utrecht was al vóór de oprichting van de Armenraad in 1912 sprake van samen-wer-king tussen de in-stellingen van weldadigheid. Zo werd in 1873 met steun van de gemeente het Bureau voor Infor-matie naar Behoeftigen opgericht. De instellingen konden gegevens over individuele bedeelden opvragen. Na een kwijnend bestaan verdween het Bureau in 1919.
Zie ook de archieven van de Vereniging tot verbetering van de armenzorg, 1890-1973, en het Bureau van Informatie naar behoeftigen, 1872-1910, en R. de Bruin, M. Heurneman en F. van der Veeke. Van aalmoes tot AOW. Zes eeuwen armenzorg in een Nederlandse stad (Utrecht, 1986).