2050 Faculteit Natuurkunde en Sterrenkunde van de Universiteit Utrecht
Uitleg bij archieftoegang
Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.
Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:
• Kenmerken van het archief • Inleiding op het archief • Inventaris of plaatsingslijst • Eventueel bijlagen
De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.
De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.
De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.
Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.
2050
Faculteit Natuurkunde en Sterrenkunde van de Universiteit Utrecht
Faculteit Natuurkunde en Sterrenkunde (1986) 1987-2004 (2006)
Ingevolge het Organiek Besluit van 1815 werd de Utrechtse universiteit een van de rijksinstellingen voor academisch hoger onderwijs. Tot die tijd hadden de wis- en natuurkundige wetenschappen deel uitgemaakt van de artes-faculteit, de zogenaamde vierde faculteit (naast die van de rechten, de geneeskunde en de theologie). In 1815 werd deze faculteit vervangen door twee nieuwe: één voor wijsbegeerte en één voor wis- en natuurkundige wetenschappen (Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen).
Tegen het einde van de negentiende eeuw ontwikkelde de faculteit zich steeds meer tot een geheel van afzonderlijke instituten en laboratoria, waar niet alleen onderwijs werd gegeven maar die zich ook als onderzoeksinstelling ontwikkelden. Een voorbeeld daarvan was het Physisch Laboratorium in 1877 opgericht ten behoeve van de experimentele fysica en gevestigd aan de Bijlhouwerstraat 6 (NB wanneer men destijds over het ‘het Physisch Laboratorium’ sprak, bedoelde men de organisatie, inclusief onderwijs en onderzoek, als geheel en niet alleen het fysieke laboratorium). In 1921 werd gestart met een ingrijpende verbouwing waarbij het gebouw werd uitgebreid met het aangrenzende pand van nummer 8. Op 9 februari 1926 kon het nieuwe laboratorium geopend worden. Begin jaren zestig veranderde de organisatie in het laboratorium sterk: de verschillende onderzoeken, aanvankelijk geleid door één hoogleraar-directeur, groepeerden zich tot een aantal werkgroepen, elk met eigen leiding, waaruit de latere vakgroepen ontstonden. Het aantal studenten breidde zich in de periode 1945-1965 zeer sterk uit (een verviervoudiging) en met de komst van de babyboomgeneratie volgde een nog veel explosievere groei. De vakgroepen groeiden eveneens in omvang.
De vakgroepen groepeerden zich tot zes subfaculteiten: Wiskunde, Natuur- en Sterrenkunde, Scheikunde, Geologie en Geofysica, Biologie en Farmacie. De subfaculteiten werden bestuurd door het bestuur, bestaande uit gewone en buitengewone hoogleraren van de vakken die onder de desbetreffende subfaculteiten vielen. Zij werden ondersteund door allerlei commissies. Dit duurde tot en met 1970, toen, naar aanleiding van de invoering van de Wet Universitaire Bestuurshervormingen de faculteit in 1971 werd onderverdeeld in zes subfaculteiten, die werden bestuurd door een periodiek gekozen faculteitsbestuur en -raad, waarin studenten, niet-wetenschappelijk personeel, wetenschappelijk personeel, buitenuniversitaire leden wettelijk vastgelegd medebeslissingsrecht hadden. Deze subfaculteiten functioneerden onder een koepelfaculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen die werd bestuurd door de raad der Decanen, de ‘Facultus Contracta’. Zij vergaderden over discipline overschrijdende initiatieven en zorgden voor de continuïteit bij de vakgroepen die onderwijs verzorgden voor studenten aan alle subfaculteiten. In de praktijk handelden de subfaculteiten echter autonoom op het gebied hun eigen onderwijs- en onderzoeksbeleid.
Begin jaren ‘80 zag de overheid zich door de steeds verder stijgende kosten binnen het wetenschappelijk onderwijsbestel gedwongen om in te grijpen. In september 1982 kondigde minister Deetman de Operatie Taakverdeling en Concentratie aan, waardoor de universitaire gemeenschap voor de opgave stond om structureel te gaan bezuinigen op de eigen uitgaven. De universitaire instellingen kozen ervoor de regie in eigen handen te nemen en een Taakverdelingscommissie Wetenschappelijk Onderwijs (TVC) in te stellen. Binnen een jaar werden alle project- en vakgroepen, iedere (sub)faculteit en studierichting, tot in detail gedocumenteerd, omschreven, gewogen en beoordeeld. In december 1983 werden de definitieve beleidsvoornemens gepubliceerd. Voor de Koepelfaculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen betekende dit een bezuiniging van 8,23 miljoen gulden waarvan 1,2 miljoen afkomstig was van de subfaculteit Natuur en Sterrenkunde.
Als gevolg van de invoering van de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (WWO) van 1986 was het niet langer mogelijk de indeling in subfaculteiten te handhaven. De keuze tussen één ongedeelde faculteit der wiskunde en natuurwetenschappen of zes afzonderlijke faculteiten overeenkomstig de tot dan toe bestaande subfaculteiten, viel uiteindelijk in het voordeel van de laatste uit. Per 1 januari 1988 werd de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen opgeheven en vervangen door zes nieuwe faculteiten, waaronder de faculteit Natuurkunde en Sterrenkunde.
Al kort na het ontstaan de nieuwe faculteit werden eigen onderzoeksinstituten opgericht, waaronder het Onderzoeksinstituut Theoretische Fysica in 1989, dat in 1992 onderdeel werd van de Landelijke Onderzoeksschool Theoretische Fysica. In 1992 werd ook de School voor Marien en Atmosferisch Onderzoek (SAMO) opgericht, dat al in hetzelfde jaar onderdeel werd van het interuniversitair Instituut voor Marien en Atmosferisch Onderzoek (IMAU).
De invoering van de wet op de Modernisering van de Universitaire Bestuursorganisatie (MUB) in 1997 zorgde voor een nieuwe centralistische bestuurscultuur waarin veel nadruk werd gelegd op het bevorderen van efficiency en doelmatigheid. Het bestaan van de veertien faculteiten werd binnen deze nieuwe bestuursvisie als inefficiënt en onprofessioneel beschouwd. In 2002 startte binnen de Universiteit Utrecht het project Bestuurlijke Vernieuwing met als doel tot een optimale bestuurlijke organisatie voor het onderwijs en onderzoek van de universiteit te komen. De kern van het project bestond uit de hergroepering van de faculteiten. Voor de faculteiten Wiskunde en Informatica, Natuur- en Sterrenkunde, Biologie, Scheikunde en Farmaceutische Wetenschappen werd gekozen voor de oprichting van een bètafederatie. Dit resulteerde uiteindelijk op 30 november 2004 tot een besluit tot de vorming van één faculteit Bètawetenschappen. Door de splitsing van Wiskunde en Informatica werden de vijf faculteiten in 2005 omgevormd tot zes departementen: Wiskunde, Informatica, Natuur- en Sterrenkunde, Biologie, Scheikunde en Farmaceutische Wetenschappen.