Het beheer der stichting werd gevoerd door een onderprocurator, die volgens den stichtingsbrief benoemd werd door de drie ‘superintendenten’ en die rekening aflegde aan den Domdeken en de twee burgemeesters; aldus geschiedde nog met de rekening van 1809/10, die 1 februari 1811 werd opgenomen. Den 27 februari 1811 werd echter het Domkapittel opgeheven, en de volgende rekening van 1810/11 werd toen op 23 januari 1813 eenvoudig gedaan aan den Maire. Sedert is het beheer bij de stad Utrecht gebleven.