708 Archieven, bewaard bij het stadsbestuur van Utrecht, behorend aan de stad ('Bewaarde archieven I')
Uitleg bij archieftoegang
Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.
Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:
• Kenmerken van het archief • Inleiding op het archief • Inventaris of plaatsingslijst • Eventueel bijlagen
De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.
De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.
De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.
Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.
708
Archieven, bewaard bij het stadsbestuur van Utrecht, behorend aan de stad ('Bewaarde archieven I')
N.B. De Eleemosynae zijn gesticht door den deken van Oudmunster Everard Foeck bij akte van 6 april 1400 (archief van Oudmunster). Het waren 50 armenpreuves, die sedert geregeld vanwege het kapittel uitgedeeld werden in de bij den Oudmunster behoorende kapel van het H. Kruis (later bekend als St. Thomas-kapel); het beheer was door den stichter opgedragen aan den vicaris der door hem in den Oudmunster gestichte vicarie. In den loop der eeuwen zijn de fondsen der zoogenaamde Eleemosynae (aalmoezen) van het kapittel door verschillende stichtingen belangrijk uitgebreid: in 1609 bestonden 100 preuves, welk getal toen door de stichting van eenige nieuwe preuves gebracht werd op 106. Over het beheer der stichting blijkt niets met zekerheid; maar wij kennen eene geheel analoge regeling in het Leidse kapittel van St. Pancras. Nadat de uitdeeling der armen preuves daar in 1369 was opgedragen aan den Kleinen kameraar van het kapittel (die ook de in het kapittel gestichte zielmissen beheerde), werd in 1382 eene zelfstandige administratie geschapen: de successievelijk bij het kapittel gestichte armenfundaties zouden beheerd worden door eenen eleemosynier, bijgestaan door twee andere leden van het kapittel (die zich desgewenscht nog een of twee ervarene leeken konden toevoegen); deze commissie werd jaarlijks vernieuwd (Ligtenberg, De armenzorg te Leiden, p. 209-210). Zonder twijfel werd op deze of dergelijke wijze ook de aalmoezenier van Oudmunster aangesteld.
De 17e eeuw bracht eene belangrijke vermeerdering van de werkzaamheden van dezen ambtenaar. De kanunnik Jan van Medemblick, die in 1542 overleed, stichtte bij testament 37 vrijwoningen, die sedert onder toezicht van het kapittel beheerd werden door eenen procurator. En het getal dezer kamers werd in 1601 bij testament van den kanunnik Jan Merssman nog met 7 vermeerderd, wier beheer aan denzelfden procurator werd toevertrouwd (Resol. kapittel Oudmunster d.d. 25 febr., 1 april, 8 mei 1601). Langzamerhand is het beheer dezer beide fundatiën, de aalmoezen en de vrijwoningen, die aanvankelijk naast elkander bestaan hadden, samengesmolten: sedert 1668 wordt in ééne rekening over de beide stichtingen aan het kapittel verantwoording gedaan, onder den naam van: De Eleemosynae van Oudmunster. Deze administratie is aldus voortgezet de eeuwen door; zelfs de opheffing van het kapittel van Oudmunster bij decreet van 27 februari 1811 bracht geene verandering: de eleemosynier A. van Dam (die in 1802 door het kapittel benoemd was) bleef rustig voortadministreeren, nu zonder eenig toezicht. Hij zelf voelde zich echter daarmede verlegen, en 5 december 1812 wendde hij zich dus (blijkbaar denkende aan de wet van 16 vendémiare an V, executoir verklaard bij decreet van 8 nov. 1810) tot den Maire, ‘daar de superintendentie over dit Armenfonds thans tot de attributiën van de Municpaale administratie behoort’. Hij gaf hem een overzicht van den staat der door hem beheerde stichting (Not. Maire d.d. 31 dec. 1812), en de Maire antwoordde reeds den volgenden dag, dat, ‘daar door de vernietiging der kapitulaire administratiën de superintendentie van dit Armengesticht thans tot de Municipaale autoriteit behoort’, de eleemosynier zich ‘terecht tot (den Maire) vervoegd’ had. Zoo zijn de Eleemosynae van Oudmunster gekomen onder toezicht van het stedelijk bestuur.
De aflossing van een rentebrief op het kapittel van Oudmunster gaf in 1820 het Domeinbestuur, dat zich aanvankelijk niet (als erfgenaam van de rechten van Oudmunster) met de zaak ingelaten had, aanleiding om op eene betere regeling aan te dringen. Tengevolge van eene aanmaning der regeering benoemden Burgemeesteren 26 april 1822 twee mededirecteuren van het fonds, onder bepaling dat jaarlijks rekening daarover aan hen zou worden gedaan (waarschijnlijk krachtens hunne superintendentie, volgens art. 63 van het Stedelijk regeeringsreglement van 1815). Deze toestand bleef bestaan tot omstreeks 1870, toen burgemeester Kien, door het successievelijk aftreden zijner mededirecteuren alleen gebleven, Mr. P.A.L.A. baron van Ittersum met het beheer der stichting onder zijn toezicht belastte. (Zie hierover: Not. B. en W. d.d. 2 jan. 1872). Deze regeling, in strijd met de gemeentewet, werd 2 januari 1872 op voorstel van den burgemeester zelven vervangen door eene andere, waarbij het college van B. en W. zelf ‘de onmiddellijke administratie der fundatie’ ter hand nam, den rentmeester benoemde en de woningen en preuves vergaf. Deze regeling, denzelfden dag door B. en W. aangenomen, vigeert nog heden.
Het archief der Eleemosynae, gedeeltelijk samengevloeid met dat van het kapittel van Oudmunster, is daarmede aan het Domeinbestuur overgedragen; slechts de loopende registers van erfpachten en huren, met eenige oude registers van de begiftigden met vrijwoningen en preuves, blijken onder den administrateur berust te hebben en door hem aan zijne opvolgers overgedragen te zijn. Deze stukken, later successievelijk vermeerderd met de stukken over het beheer, vormen thans het archief der Eleemosynae.
Inventaris van de bij de archieven van het stadsbestuur van Utrecht bewaarde archieven, behorend aan de stad ('Bewaarde Archieven I'), 1284-1813 (1885)