


Van eene geestelijke orde is in deze regeling nog geen sprake; maar spoedig sloten de vrouwen zich aan bij de stichtingen der moderne devotie. Eerlang stelden de zusters zich onder toezicht van de mater van het St. Cecilia-convent en van haren biechtvader Wermbout van Buscop; in 1396 namen zij eene moeder uit het convent der Elfduizend maagden. In 1399 namen toen de drie conventen te zamen den derden regel van St. Franciscus aan; maar alleen de zusters van St. Cecilia lieten zich tevens besluiten.
In 1422 verkregen de zusters van de pastoors van St. Nicolaas het recht, om een biechtvader en een eigen altaar met sacramentshuis te hebben; in hetzelfde jaar namen ook zij (tegelijk met de zusters van St. Agnes) de clausuur aan. In 1448 werd de kapel van het gesticht gewijd, waarin sedert 1460 de doode zusters begraven mochten worden. In 1474-1476 eindelijk werd door den Dombouwmeester Jacob van der Borch eene nieuwe, ruimere kapel gebouwd, waar de pastoors van St. Nicolaas in 1477 vergunden, dat ook vreemden hunne laatste rustplaats mochten kiezen.
De kloostergebouwen zijn in 1614 ingericht tot tuchthuis; ook het werkhuis van Evert van de Poll (eerst in 1604 in het Karmelieten-klooster gevestigd) werd in 1615 daarheen overgebracht. De kapel is in 1632 verkocht * .
