Direct zoeken: Bouwdossiers Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Evangelische Broedergemeente te Zeist: verzameling prenten, ...

46 Evangelische Broedergemeente te Zeist: verzameling prenten, tekeningen, kaarten en foto's

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
De Hernhutters te Zeist
46 Evangelische Broedergemeente te Zeist: verzameling prenten, tekeningen, kaarten en foto's
Inleiding
De Hernhutters te Zeist
In 1734 kwam Nicolaus Ludwig graaf von Zinzendorf, die op dat moment pogingen ondernam de door hem geleide piëtistische beweging vanuit Herrnhut in Saksen uit te dragen naar de koloniën van de toenmalige zeemachten, in contact met geestverwanten te Amsterdam. Spoedig zouden de hernhutters of moravische broeders, zoals ze ook wel werden genoemd, ook op het grondgebied van de Republiek nederzettingen vestigen. Financieel werd hun dit mogelijk gemaakt door enkele sympathiserende kooplieden uit Amsterdam. Een van hen, Jacob Schellinger, kocht in 1734 met toestemming van Maria Louise van Hessen-Kassel, weduwe van de Friese stadhouder Jan Willem Friso, een stuk grond aan in de baronie van IJsselstein, bezit van de Nassau's. Onder leiding van Christian David, een moraviër uit Herrnhut, bouwden de broeders het eerste broederhuis in Nederland, dat zij 's-Heerendijk noemden. Ongeveer 70 broeders vonden hier een, veelal tijdelijk, onderdak. Dit "posthuis des Heren" funktioneerde voor velen als een tussenstation op weg naar de gemeenten in Amerika en de zendingsgebieden *  .
De tegenwerking die de broeders van de kant van zowel de wereldlijke als de kerkelijke autoriteiten ondervonden, noodzaakte hen al spoedig naar een ander onderkomen uit te zien om hun geloof en het daarmee verbonden geheel eigensoortig gemeenschapsleven vrijelijk te kunnen uitoefenen. Hiertoe kreeg men de gelegenheid, toen Cornelis Schellinger, broeder van Jacob en zelf groothandelaar in ijzer te Amsterdam, in 1745 ten behoeve van de Broedergemeente de hoge heerlijkheid Zeist kocht van de graaf van Nassau Odijk. De nieuwe heer van Zeist, een medestander van de broeders, kon zijn "onderdanen" op lokaal niveau godsdienstvrijheid garanderen voor zover deze niet inging tegen de wetten van het Sticht. Het slot van Zeist, een groot gebouw, gesitueerd aan de rand van het dorpje Zeist en voltooid in 1686, werd in het voorjaar van 1746 door Cornelis Schellinger en zijn familie betrokken. In mei van datzelfde jaar werd er een synode gehouden van de moravische broeders, waarbij de graaf van Zinzendorf, die zich vergezeld van de Pilgergemeine voor de duur van deze synode op het slot gevestigd had, als voorzitter optrad. Na de synode bleven enige broeders achter om de vestiging van de nieuwe gemeente voor te bereiden.
In het begin van het jaar 1747 arriveerden enige ongehuwde zusters uit Duitsland, die hun intrek namen in de rechter zijvleugel van het slot. In de lente van dat jaar verhuisden ook de ongehuwde broeders, een groep van ongeveer 40 man, van 's-Heerendijk naar Zeist. De ene helft werd voorlopig ondergebracht in de ruimten van de voormalige brouwerij op het slotterrein, een onderdak dat zij 'Bethlehem' doopten; een tweede groep werd gehuisvest in 'Veelzicht', een patriciërswoning gesitueerd vlak achter de hervormde kerk te Zeist. De eerste tijd was het leven in Zeist niet gemakkelijk. De gemeente was arm en de huisvesting liet nogal te wensen over.
Geheel in de lijn van hun godsdienstige principes streefden de hernhutters ernaar de kost te verdienen door het uitoefenen van bepaalde ambachten, deels met het oogmerk in de behoeften van de gemeente te voorzien, deels om de financiële positie van de gemeente te versterken *  . Dit principe werd ook in Zeist toegepast, maar om het werk lonend te doen zijn, moest er wel een afzetgebied geschapen worden, iets wat enige tijd vergde. Tegelijkertijd hield men zich bezig met het ontwikkelen van plannen voor een betere huisvesting van de gemeente. De kooplieden uit Amsterdam staken nogmaals de helpende hand toe en zo kon op 22 augustus 1748 de eerste steen gelegd worden van het broederhuis *  .
In hetzelfde jaar begon men met de bouw van het zusterhuis en van het weduwenhuis. Enige welgestelde gemeenteleden uit Amsterdam en Haarlem lieten voor hen passende woonhuizen op de beide pleinen neerzetten.
De bebouwing van de pleinen of Squares zoals ze in die beginperiode ook wel genoemd werden, was ontworpen volgens de nog jonge traditie van Broedergemeente-architektuur, die in het grondplan van de in het graafschap Büdingen gelegen gemeente Herrnhaag al duidelijk tot uiting was gekomen *  . Aan beide zijden van de oprijlaan naar het slot was weiland ter beschikking gesteld. Deze oprijlaan vormde dan ook de vanzelfsprekende as in de symmetrische opzet van de beide pleinen. De voornaamste kenmerken van de planning van de hernhutters waren de symmetrie en het bouwen van de huizen rondom een grote middenruimte of plein. Hierdoor ontstond een relatieve afgeslotenheid van de buitenwereld, zodat in de binnenruimte de gemeenschap zich ongestoord volgens de hernhutter levenswijze kon ontwikkelen.
In de oorspronkelijke plannen voor de bebouwing in Zeist komt deze opzet duidelijk naar voren. De werkelijkheid zag er echter anders uit: tegen het einde van de 18e eeuw werd gebrek aan geldmiddelen er de oorzaak van, dat de gemeente haar bouwaktiviteiten grotendeels moest staken. Hierdoor zijn de beide lange zijden van Broeder- en Zusterplein aan de kant van de oprijlaan niet volgebouwd. Qua bouwstijl sluiten de huizen ook niet geheel aan bij de laat-17e eeuwse architektuur van het slot *  . Een van de meest opvallende verschillen is de verhouding tussen de hoge mansarde-daken van broeder- en zusterhuis en het bouwlichaam. Deze verhouding was in die tijd in Holland niet gebruikelijk. De dekoratieve details, bijvoorbeeld de gesneden raamlijsten boven de voordeuren van de grootste partikuliere woningen, verraden wel de invloed van de eigentijdse lokale stijl.
De ontwerper van de pleinen is niet met zekerheid bekend. Er zijn wel enige tekeningen van de geplande opzet bewaard gebleven, gemaakt door Johann Wilhelm Heckius of Willem Heek *  . Nergens in de archieven waarin hij zo af en toe opduikt, onder andere als huisleraar te Haarlem, wordt er melding van gemaakt dat hij het plan voor de bebouwing te Zeist ontworpen zou hebben. De archieven geven verder hierover geen uitsluitsel.
De indeling van zowel het broederhuis als van enige partikuliere huizen, die in de tweede helft van de 18e eeuw op de pleinen werden neergezet, is mede bepaald door de ideeën van de broeders over de wijze waarop men in het eigen onderhoud voorzag. Op de benedenverdieping van de verschillende gebouwen waren werkplaatsen en winkels gesitueerd, waar de leden van de gemeente hun ambacht en handel konden uitoefenen *  . Het broederhuis diende verder als onderdak voor het koor van de ongehuwde broeders. Op de eerste verdieping hadden de broeders, meestal paarsgewijs, een eigen kamer of Stube; hier was ook de gemeenschappelijke eetzaal. Op de zolder sliep men gezamenlijk in een grote slaapzaal. Het koor van de ongehuwde zusters,dat was gehuisvest in het zusterhuis, leverde op eigen wijze een bijdrage aan het gemeenteleven, onder andere door middel van een fijnwasserij.
In 1766 begon men met de bouw van een kerkzaal *  . Tot die tijd waren de diensten van de gemeente steeds in de zaal van het slot gehouden. Architekt van de nieuwe zaal was Moritz von Schweinitz, een uit Silezië afkomstig gemeentelid, die enige tijd in Zeist verblijf hield. Om geen aanstoot te geven aan de gereformeerden in Zeist en omgeving, die de gebeurtenissen in Zeist tot dan met argwaan en somtijds regelrechte vijandigheid hadden gadegeslagen, werd de kerkzaal, die zeer sober en licht werd gehouden, weggewerkt achter een voorgevel die van buiten oogde als een woonhuis. De feestelijke inwijding vond plaats op 20 oktober 1768 met de uitvoering van speciaal voor die dag gecomponeerde "Cantata's".
Door de Broedergemeente is niet alleen op de pleinen gebouwd. Er zijn ook plannen uit het midden van de 18e eeuw bewaard gebleven voor de verdeling in bouwkavels van de Karpervijver *  . Dit was de weg die evenwijdig aan de lange zijde van het Broederplein liep aan de andere kant van de sloot, die de tuinen van de huizen aan de achterzijde afgrensde. Aan deze Karpervijver werden in de beginperiode vooral bedrijven gevestigd: onder andere de smederij op de hoek met de Lageweg en de zijdefabriek, waarvan de ontwerptekeningen bewaard zijn gebleven *  . In 1832 stonden er nog maar drie gebouwen met bijgebouwen aan de Karpervijver. Pas tegen het einde van de 19e eeuw was de grond langs de weg volgebouwd.
In de 19e eeuw werd eveneens een begin gemaakt met de bebouwing van de Lageweg. In 1832 was het stuk grond ten noorden van het Zusterplein nog geheel leeg; pas in de jaren '40 van de 19e eeuw werden de eerste stukken in erfpacht uitgegeven *  . Hier werd onder andere de terracottafabriek van Martin en Co., waar de bekende kachels werden gemaakt, gevestigd. Een bedrijf van de Broedergemeente dat aanvankelijk op het Broederplein,vanaf 1899 in de Dorpsstraat een onderdak vond, was de winkel van Jacky en Co. Men verkocht er textiel en fournituren. De winkel was een afsplitsing van het groothandelsfirma van Van Wees en Weiss. Dit laatste bedrijf bleef tot aan de brand van 1967 gevestigd aan het Broederplein.
Een taak, die door de Broedergemeente als zeer belangrijk werd beschouwd, was de opvoeding en het onderricht van kinderen. In de geest van de hernhutter gemeenschapsidealen bracht men de kinderen bij voorkeur in internaten bijeen. Al dadelijk na de voltooiing van de bouw werd er in het broederhuis te Zeist een jongensinternaat en in het zusterhuis een meisjeskostschool gevestigd *  . Het onderwijs op de dagschool werd ook gevolgd door kinderen uit de omgeving. In deze periode had men de zorg voor in totaal ongeveer twintig kinderen. Na een moeilijke periode waarin slechts voor dagscholen plaats was, nauwelijks voor kostscholen, werd in 1818 een nieuw meisjesinternaat geopend onder leiding van Marie Kellerman. Het internaat werd op dezelfde plaats ondergebracht als haar voorgangster in de 18e eeuw, namelijk in het zusterhuis.
In 1820 volgde de oprichting van een nieuwe jongenskostschool. De heropening van beide internaten kwam mede tot stand door het energieke optreden van Friedrich Renatus Früauf, vanaf 1817 predikant te Zeist, maar vanaf 1824 ook inspekteur van de beide scholen, een taak die hem meer ter harte ging. Voor de allerkleinste kinderen was er een kleuterschool, gevestigd in een gedeelte van het pand Karpervijver nr. 11. De jongenskostschool werd enige tijd later verplaatst naar het huis Broederplein nr. 1. Na de verbouwing in 1854 kreeg men hier meer ruimte. Wegens gebrek aan leerlingen werd dit internaat in 1881 definitief gesloten. Het oude pand bleef in gebruik als dagschool, totdat in 1916 een nieuwe jongensschool verrees aan de Nassau Odijklaan. Nadat het pand aan het Broederplein hiertoe was verbouwd, werd in het begin van de jaren '50 de kleuterschool daarin ondergebracht.
De meeste van de grotere bouwwerken die de Broedergemeente in de 20e eeuw ondernam, waren scholen. In 1909 werd een meisjesschool gebouwd op de lege plek tussen het zusterhuis en de bebouwing aan de lange zijde van het Zusterplein. De architektuur van de school wijkt nogal af van die van de overige panden aan het Zusterplein. In het begin van de jaren '60 werden twee ULO-scholen aan de Zinzendorflaan voltooid: een voor jongens en één voor meisjes, die kort daarop werden samengevoegd tot de Zinzendorf-MAVO. Daarnaast bouwde men nog een nieuwe lagere school, aanvankelijk alleen voor jongens, sinds 1967 eveneens gemengd.
In tegenstelling tot de bloei van het onderwijswezen, nam de ekonomische aktiviteit in de 20e eeuw af. De keramiekfabriek van Martin en Co. was al voor de tweede wereldoorlog afgestoten. Ook de winkels op het Broederplein gingen steeds meer konkurrentie ondervinden van de in het centrum van Zeist gevestigde zaken. Het groothandelsbedrijf van Van Wees en Weiss was de enige onderneming, die zich staande kon houden en zelfs aan uitbreiding van de bedrijfsruimten kon denken: hiertoe bouwde men achter het broederhuis een groot magazijn. Dit magazijn werd tesamen met het grootste gedeelte van het broederhuis in de as gelegd door een grote brand in 1967. Van Wees en Weiss keerde niet meer naar de oude behuizing terug. Het broederhuis werd weer van de grond af opgebouwd en kreeg nu ook de zijvleugel, die in de 18e eeuw voorzien was volgens de ontwerpen, maar die nooit was gerealiseerd. Het biedt nu onderdak aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
De leden van de Broedergemeente zagen de zending als een van de belangrijkste opgaven, waarvoor zij gesteld waren *  . De zendingsdrang verklaart de snelle verspreiding van de Broedergemeente tot in de verste uithoeken van de wereld *  . De nederzettingen in Nederland waren hierbij nauw betrokken. 's-Heerendijk was vooral opgezet als een doorgangshuis voor zendelingen naar alle delen van de wereld. Ook later, in Zeist, vonden mensen die op weg waren naar, of juist terug kwamen van de zendingsgebieden in deze gemeente een gastvrij onderdak. In de 19e eeuw ontstond een soort zendingsseminarie in Zeist. Aanstaande zendelingen kregen hier hun lessen en ook konden zij er mensen ontmoeten, die in de andere werelddelen al de nodige ervaringen hadden opgedaan. Doordat men elkaar kende was er ook intensief kontakt tussen de zendelingen en de achtergebleven gemeenteleden * 
Vanuit Herrnhut werden in 1918 de verschillende zendingsterreinen waar de hernhutters zich blijvend hadden gevestigd, als aandachtsvelden toegewezen aan gemeenten in Europa en Noord-Amerika. Hierbij kreeg Zeist speciaal de zorg voor de zending in Suriname. Deze toewijzing werd uiteraard ingegeven door de band van Nederland als koloniale mogendheid met Suriname. Al in de jaren '30 van de 18e eeuw waren de hernhutters naar Zuid-Amerika gekomen. Aanvankelijk verbleven ze in Berbice aan de Corantijn, maar in het jaar 1739 vestigden zich enkele hernhutters in Paramaribo. Door tegenwerking van de kant van de autoriteiten zagen zij zich genoodzaakt de stad spoedig weer te verlaten. Doordat ook de meeste plantage-eigenaren niet veel op hadden met de zendelingen, verliep de arbeid in de eerste jaren nogal moeizaam. De eerste bekeerling, een indiaanse vrouw, werd in 1748 gedoopt. Na verloop van tijd keerden de broeders terug naar Paramaribo, waar in 1778 de eerste kerkzaal, de Grote stadskerk, werd geopend. In de stad groeide het zielental van de gemeente gestaag, maar het binnenland konden de hernhutters maar sporadisch bezoeken. Zij verbleven dan op plantages, waarvan de eigenaar niet onwelwillend gestemd was ten opzichte van de Broedergemeente.
In het jaar 1793 werd het Zeister Zendings Genootschap (Z.Z.G.) opgericht, een genootschap dat zich de ondersteuning van de hernhutter zendingsaktiviteiten ten doen had gesteld. In de loop van de tijd zou het Z.Z.G. zich steeds meer exklusief bezig houden met de zending in Suriname. In de 19e eeuw breidde het werk zich daar langzaam uit. Er werden de nodige nieuwe zendingsposten geopend langs de rivieren. Nadat in 1863 de slavernij was afgeschaft, deden Aziatische kontraktarbeiders hun intrede in Suriname. De nieuwe bevolkingsgroepen brachten hun in de ogen van de broeders "heidense" godsdiensten mee, zodat het zendingsveld zich steeds uitbreidde. In 1899 werd besloten het zendingswerk onder de creolen, de zogenaamde "oude zending", af te scheiden van de "nieuwe zending", het werk onder de bosnegers, brits-indiërs en Javanen. Aan de creolenkerk wilde men op termijn meer zelfstandigheid geven. De creoolse gemeente van Paramaribo werd in deze tijd opgesplitst in verschillende kleinere gemeenten, die elk een apart kerkgebouw kregen. De andere bevolkingsgroepen beschikten over eigen kerkzalen. Het zendingswerk omvatte ook aktiviteiten op medisch, sociaal en onderwijskundig terrein. In 1898 werd een tehuis voor lepralijders geopend op de voormalige plantage Groot-Châtillon, dat "Bethesda" werd genoemd. In de 20e eeuw kwamen er de nodige scholen en tehuizen bij, evenals enige hospitalen. Ook het concern van Kersten & Co. in Paramaribo is een hernhutter aangelegenheid, ontstaan vanuit de gedachte dat de zendelingen zoveel mogelijk moesten trachten in hun eigen onderhoud te voorzien.
De aktiviteiten van de hernhutters in Zeist, de "stillen in den lande", die desondanks een grote rijkdom aan werkzaamheden op velerlei gebied ontplooiden, weerspiegelen de vierslag van arbeid zoals zij die zich ten doel hadden gesteld: zending, vernieuwing van geloof en leven, onderwijs en opvoeding, en sociaal-ekonomisch werk.
De collectie
Bewerkingsgeschiedenis
Inventaris
Erfgoedstuk

Kenmerken

Datering:
1700-1982
Toegangstitel:
Inventaris van de verzameling prenten, tekeningen, kaarten en foto's van de Evangelische Broedergemeente te Zeist (ca. 1700)-1982
Auteur:
C.M.P.F. van den Broek
Datering toegang:
1985
Datering bewerking:
2011
Openbaarheid:
Volledig openbaar
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen