Archieven Het Utrechts Archief Het Utrechts Archief

Uw zoekacties: Oude rooms-katholieke aalmoezenierskamer te Utrecht (O.R.K.A.)

794-1 Oude rooms-katholieke aalmoezenierskamer te Utrecht (O.R.K.A.)

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Voorwoord
Oprichting en scheiding van de Rooms-Catholieke Aelmoessenierscamer
Organisatie en werkwijze van de Rooms-Catholijke Aelmoessenierscamer (1674-1746) en van de Oude Rooms-Katholieke Aalmoezenierskamer (1746-1971)
794-1 Oude rooms-katholieke aalmoezenierskamer te Utrecht (O.R.K.A.)
Inleiding
Organisatie en werkwijze van de Rooms-Catholijke Aelmoessenierscamer (1674-1746) en van de Oude Rooms-Katholieke Aalmoezenierskamer (1746-1971)
De kamer was op dezelfde wijze georganiseerd als de Stadsaalmoezenierskamer. Het bestuur werd gevormd door het "College van regenten", dat vanaf 1729 in het aangekochte pand in de Mariahoek zetelde. Het aantal regenten was teruggebracht van zestien, zoals bij de Stadsaalmoezenierskamer, naar acht. In de praktijk bestond het college vaak uit niet meer dan vier of vijf regenten. Zij waren tevens regenten van het weeshuis. De functies van boekhouder en secretaris werden ook door de regenten uitgeoefend. De zittingstermijn was niet zoals voorheen vier jaar, maar voor het leven. De van ouds bekende indeling van Utrecht in zestien kwartieren werd ook door de kamer gehanteerd; dit betekende dat vier regenten (kwartiermeesters), die de supervisie hadden over de sociale zorg, ieder vier kwartieren kregen toegewezen. De regenten kwamen om de twee weken bijeen, de "ordinaire vergaderingen". Daarnaast werden zonodig "extra-ordinaire vergaderingen" uitgeschreven *  .
Het reglement van 1674 bleef ook na 1746 gehandhaafd, waarbij de gegeven hulp beperkt werd tot Oud-Katholieken. De beslissing aan wie en hoeveel te bedelen, werd genomen in de vergadering van regenten. Er waren twintig bedelingen per jaar. De bedelingen waren in geld, maar vanaf eind 18e eeuw vonden ook bedelingen in natura plaats. De bedeelde moest vier jaar inwoner van Utrecht zijn, wilde hij voor bedeling in aanmerking komen. Wanneer men buiten Utrecht ging wonen, kon een "akte van indemniteit" worden afgegeven; dit betekende dat wanneer men armlastig werd, men door de kamer bedeeld zou worden. De bedelingen werden gedaan uit de inkomsten en de bezittingen van de kamer. Een belangrijke bron van inkomsten vormden de collecten langs de huizen, de buscollecten, uitgeoerd door de busgangers. De invoering van de grondwet van 1815 dreigden de collecten te torpederen. Reeds in 1814 was gesteld, dat zonder toestemming van het stadsbestuur geen collecten gehouden mochten worden.
De belangrijkste inkomsten van de kamer kwamen voort uit de legaten, nalatenschappen en fundaties. Bezittingen van bijzondere aard waren de serie erfpachten in de Rhenense venen uit de nalatenschap van Johan Gouwen. Een nalatenschap van grote omvang was die van Dieuwke Faber.
Sommige nalatenschappen gingen door hun grote omvang of door hun specifieke doelstelling als een aparte fundatie binnen de kamer tot het vermogen behoren. Bij de fundatie Heydendaal werd een van de regenten benoemd om als administrateur van de fundatie op te treden.
Tot in de tweede helft van de negentiende eeuw waren de contacten met het hoogste kerkelijke gezag summier. De kamer was opgericht door leken. Er was geen directe relatie met de Oud-Katholieke kerk. Deze kwam pas tot stand onder aartsbisschop Henricus Loos (1858-1873). Dit zal mede hebben samengehangen met de uitvaardiging van het "Algemeen reglement op het beheer der armenfondsen in het aartsbisdom Utrecht", als gevolg van de afkondiging in 1854 van de armenwet.
Op 8 januari 1862 werd in een vergadering van de regenten vastgelegd: "De sluiting der jaarlijksche rekening heeft plaats in eene buitengewone vergadering, ter welker bijwoning de Aartsbisschop, als Superintendent der armengoederen, zal worden uitgenodigd, teneinde de rekening te hooren en van den staat van de armenfondsen kennis te nemen". Maar de kamer bleef autonoom binnen de Oud-Katholieke kerk.
In 1974 bestond de kamer 300 jaar. Ter ere van dit jubileum is het boek "300 jaar aalmoezenierszorg, geschiedenis van de Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer te Utrecht (1674-1746) en van de Oude Roomsch-Katholieke Aalmoezenierskamer te Utrecht (1746-1974)", geschreven door H.J.W. Verhey, verschenen. De kamer heeft nog altijd haar zetel in de Mariahoek. Hoewel haar taken in de loop der jaren zijn veranderd, heeft zij nog steeds een functie in de zorg voor hulpbehoevende Oud-Katholieken.
Wees- en oudeliedenhuis
De archieven
Literatuur

Kenmerken

Datering:
(1654) 1674-1971
Toegangstitel:
Inventaris van het archief van de rooms-catholieke aelmoessenierscamer (1654) 1674-1746 (1750) en van de oude rooms-katholieke aalmoezenierskamer te Utrecht (O.R.K.A.) (1722) 1746-1971
Auteur:
J.G. Muskee
Datering toegang:
1987
Openbaarheid:
Stukken jonger dan 100 jaar slechts ter inzage na toestemming inbewaargever
Rechtstitel:
Opneming in beheer van een particulier, niet in eigendom verkregen
Omvang:
6,24 m
Thema trefwoorden: