De Synode komt meermalen voor dit vraagstuk te staan. Zij vraagt daarom om een onderzoek en draagt aan deputaten op richtlijnen voor te stellen. Deputaten brengen hun rapport uit aan de Generale Synode die in 1952 samenkomt te Rotterdam (zitting van 16 januari 1953). De Synode spreekt uit (Acta GS, art. 487):
a. dat voor de vervulling van de haar door Christus gegeven ambtelijke opdracht, de instandhouding van de eredienst, de verkondiging van het Woord van God en de verzorging der armen, de Kerk zelf ook financieel heeft te zorgen en dat zij daarom niet anders dan in zeer bijzondere omstandigheden subsidie mag aanvaarden, mits haar zelfstandigheid daarbij in geen enkel opzicht wordt aangetast;
b. dat voor allerlei noodzakelijke arbeid van sociale en soortgelijke aard, waarbij de kerk in deze tijd bij de vervulling van haar ambtelijke roeping nauw betrokken wordt, het aanvragen en/of aanvaarden van subsidie met name ook van overheidssubsidie geoorloofd is;
d. dat, indien enigszins mogelijk, de bedoelde sociale en soortgelijke arbeid organisatorisch dient gescheiden te worden van de ambtelijke arbeid der Kerk door eerstgenoemde onder te brengen in zelfstandige stichtingen of andere organisatorische vormen, die, met inachtneming van het onder c genoemde subsidie aanvragen of aanvaarden.
De omvang van het archief bedraagt 0,01 m.