Dit kopijboek bevat (f. I-XXX) de privilegiën, zoenen, verbonden van de graven van Holland met den bisschop en de stad Utrecht tot 1374, en andere later ingevoegde stukken (1399-1418), die men meende op de dikwijls voorkomende conferentiën met die van Holland te zullen noodig hebben. Zie over deze conferentiën o.a.: Rekening van de eerste kameraar 1402/03, f. 14, 26 (‘des hertoghen bode van Hollant, die ons eenen brief van hem brochte, alze dat wi van onzen rade zenden wouden op eenre dachvaert opten Zonnendach voer Palmdach tot Oudewater; ende desghelicx begheerde hi aen onzen heere van Utrecht ..’-‘Item op zinte Gheertruden avont ende opten Palmavont waren onze overste out ende nye tot Johannes huys, doe de overste homans daer bi hem waren, roerende van der toecomender dachvaert, die men aenghenomen hadde te houden tot Woerden.’-‘Item des Vrydaghes voer zinte Gregorius dach waren onze overste out ende nye tot Johannes huys ende de overste homans, doe men de brieven dichte an den hertoghe van Hollant roerende van den dachvaert, te houden tot Woerden.’)-Raadsbesluit van Dinsdach na Oculi 1498 (‘naer den Hage te reysen na verscrivinge 's Raits van Holland’, Dinsdach op St. Odulfs avont 1498 (‘ter dachvaert te reysen t'Amsterdam tegens den Hollanders, ruerende onse gevangen borgeren’, Woensdach na Scholastice 1500 ‘in den Hage te reysen rurende van den ongewoenlicken tol’) enz.